Feestrede Abram de Swaan: Verheffing en verleiding

Ter gelegenheid van de viering van 175 jaar De Gids, donderdag 18 oktober jl. in de Amsterdamse Stadsschouw- burg, sprak Abram de Swaan onderstaande feestrede uit.

Hooggewaardeerde lezers en schrijvers van De Gids. Zeven kwarteeuwen bestaat De Gids. Er is over de eerste 65 jaar van het tijdschrift een boek van Remieg Aerts verschenen van zevenhonderd bladzijden. De geschiedschrijving over de gehele bestaansperiode van het blad zou dus navenant bijna 2000 pagina’s vergen. Ik zal het met minder dan 2000 woorden doen en ben daarmee ontheven van de taak een historisch overzicht te presenteren. Bovendien, het tijdschrift is – vaak vanaf de eerste jaargang - in te zien in vijftig Nederlandse bibliotheken en inmiddels kan de lezer alle afleveringen bekijken en afladen bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Dit is immers het tijdperk van de onbeperkte beschikbaarheid van het kunstwerk en ook De Gids is nu grenzeloos toegankelijk.

Toch is De Gids daarmee niet toegankelijker geworden. Het blijft een blad op stand dat iets van zijn lezers eist. Het heeft dan ook niet veel gescheeld of De Gids was aan zijn eind gekomen.

Al jaren daalde het abonneebestand, ondanks alle redactionele inspanning en de prestaties van de auteurs. Er was tussen de regels een zekere moedeloosheid te bespeuren. Het avontuur was eruit. Het wachten was op de doodklap. En die kwam. De subsidie van De Gids werd net als de toelage van andere literaire tijdschriften ingrijpend gekort. Bij De Gids werkte dat als een stroomstoot: de redactie schrok op, de redactieraad veerde overeind. Een vastbesloten zoektocht begon naar nieuwe levenskansen voor De Gids.

Die kwamen er. De Gids vond een compagnon, het weekblad De Groene Amsterdammer, veertig jaar jonger en net iets vitaler, misschien wel doordat het sinds jaar en dag in eigen onderhoud had moeten voorzien. De Groene groeit en De Gids groeit mee, als maandelijkse bijlage in een geheel vernieuwde vormgeving. In de opeenvolging van hoog- en laagtij die over de jaren alle instituties kenmerkt is het bij De Gids opeens weer vloed. De golven slaan hoog op en het schuim staat op de koppen.

Pak dat blad en krijg die krant.

Die nieuwe combinatie is een kleine overwinning op de tijdgeest, op de mentaliteit van de middelmaat. Want er is in de afgelopen decennia iets veranderd in het lezen, het luisteren en het kijken van de meeste mensen. Ik ben opgegroeid met het idee dat je een boek las, naar muziek luisterde, een schilderij bekeek, niet zomaar voor je plezier, maar omdat je er beter van zou kunnen worden. Ik deed dat alles helemaal niet tegen mijn zin, want aan het besef dat ik er beter van zou worden beleefde ik een enorm plezier.

Heel veel mensen dachten er zo over, en als ze er niet zo over dachten deden ze vaak net alsof. Dat kwam omdat in de twintigste eeuw alle kerken en alle partijen, de bonden en de bladen ervan uitgingen dat de mensen verheven moesten worden, op een hoger plan getild. Hoe ze dan wel opgetild moesten worden, welke kant op en hoe hoog, daarover liepen de meningen faliekant uiteen. Maar al dat meningsverschil onttrok aan het oog dat ze allemaal streefden naar de verheffing van hun aanhang. En stuk voor stuk hadden ze een stellig idee hoe hun achterban te verheffen, waren ze overtuigd van hun gelijk en benaderden hun volgelingen met gezag. Dat gold voor communisten even goed als voor katholieken, voor calvinisten evenzeer als voor de socialisten. Het gold zelfs nog voor de woest rebelse provo’s die ervan overtuigd waren dat ze het ‘klootjesvolk’ konden verlichten met een combinatie van anarchie en artisticiteit.

Haast al die bewegingen zijn uiteengevallen, de idealen zijn vervlogen en het moreel gezag is verkruimeld. De verheffing heeft het veld moeten ruimen voor de verleiding. De meeste mensen kijken of lezen of luisteren meestentijds niet omdat ze iets willen leren, of desnoods willen afleren, omdat ze zich in iets willen verdiepen of naar iets hogers streven, maar omdat ze zich willen vermaken. Ze willen nu meteen en moeiteloos iets leuks meemaken.

Is dat zo erg? Mogen ze soms?

Daar gaat het niet om. De culturele elite waartoe ook de lezers en de schrijvers van De Groene en De Gids behoren heeft de macht niet en mist het gezag om hun medemensen uit de verstrooiing naar de verheffing te leiden. En verleiden kunnen ze hen al helemaal niet. Daar missen ze het talent en de inzet voor. Die culturele elite, die ik hier brutaalweg proclameer, is een dalende elite. Al jarenlang. Ze heeft de macht over de media verloren, en dromt samen op een heel klein stukje territoor dat reikt van VPRO tot NRC, van Boymans tot Stopera, en dringen is het daar nog niet eens. Die elite is het gezag kwijt waarmee ze ooit subsidies af kon dwingen van een eerbiedige overheid. Zelfs het vertrouwen in de eigen goede smaak en in het eigen artistieke oordeel is ondermijnd, de kunst gaat alle kanten op, er is geen maatstaf meer, er is een crisis in de kritiek. En ergst van al, de culturele elite heeft geen eigen vermogen, ze heeft het geld niet om programma’s te maken, tentoonstellingen te organiseren, orkesten te bekostigen; er moet altijd nog iets, en liefst heel veel, bij. Dat moet komen van de overheid.

Het grote geld zit ergens anders. Bij de sponsors en de adverteerders, bij de commerciële omroepen en de producenten voor een groot publiek. In de loop van veertig jaar is de culturele, en journalistieke wereld met het mediabestel in Nederland en buurlanden zachtjesaan overgenomen door zakenmensen. Het hoort bij een dalende elite om daarover te klagen. Wat het smaakbederf is voor de culturele elite was het zedenbederf voor de kerkelijke elites. En die zijn al eerder nog dieper gedaald.

Er schuilt in deze regels een ondertoon van ironie, een vleug van collectieve zelfrelativering. Wie wil zich openlijk tot de elite bekennen, al is het maar cultureel? Wie durft een maatstaf voor de goede smaak aan anderen voor te houden? Een socioloog als ik zou helemaal beter moeten weten: zijn al die artistieke voorkeuren niet enkel een middel voor mensen om zich te onderscheiden van de rest, om zich te verheffen boven mindere standen? Dat heb ik van Bourdieu geleerd.

Maar dat weten we nu wel. Smaakverschil is klasseverschil. En wat dan nog? Zijn Matisse, Mahler of Mulisch minder mooi omdat je met die namen eer kan inleggen bij een gelijkgestemde? Dat is dan mooi meegenomen. Maar hun werk wordt er niet minder door.

Nooit eerder zijn zo veel mensen in Nederland zo hoog opgeleid. Nooit eerder hebben zo veel mensen de middelen en de kansen gehad om zich te ontplooien. Het is een grote teleurstelling dat ze daar zo vaak zo weinig mee doen... Ze begonnen weetgierig en ze eindigden verveeld. Ze zijn wel opgeleid, maar niet gevormd.

Ze laten zich verleiden. Ze laten zich vermaken. In al dat amusement schuilt een verveling: de verveling van het voorspelbare, de verveling van het overbodige, de verveling van het ongevaarlijke. Maar verleidelijk is het. We zouden nog veel beter moeten kijken naar de bekwaamsten van die volksverleiders om te zien hoe het ze lukt. De grootste vergissing is te denken dat iemand die iets stompzinnigs maakt daarom zelf stompzinnig is. Integendeel, er is heel veel vakkennis, intuïtie en ambitie voor nodig wil je mensen verleiden om te komen kijken, te gaan luisteren, te willen lezen, en: ervoor te betalen! Soms zijn er auteurs, presentatoren, acteurs, musici die surfen net onder de golf van het massavermaak, die overeind weten te blijven op de zuigstroom, en al doende iets zinnigs weten over te brengen. Ik zal ze niet langer benijden maar voortaan bewonderen.

Verheffers moeten we blijven, verleiders moeten we worden. Dit is de lokroep: Er is iets beters, er is iets mooiers te beleven. Wie daar niet naar op zoek gaat verdoet zijn tijd.

De wereld bestaat al veertien miljard jaar. In de korte tijd dat je hier op aarde rondloopt wil je toch zo veel mogelijk te weten komen, zo veel mogelijk beleven, zo veel mogelijk begrijpen, voordat je weer vergaat tot dezelfde stof als heel het universum. Wij zijn, waarschijnlijk, de enige stof die iets verlangt, die iets beseft, die iets begrijpt. Wij kunnen van alles in die wereld ontdekken en er ook nog iets aan toevoegen, we kunnen iets bedenken, iets uitvinden. We kunnen dingen maken die nog nooit gemaakt zijn en die nergens anders bestaan, geluiden die nergens ooit geklonken hebben, beelden die nog nooit vertoond zijn, we kunnen verhalen verzinnen in een kosmos waar, denken we, nergens anders iets verteld wordt.

Eindelijk zijn de mensen bevrijd van dogma, dictatuur en onwetendheid en dan grijpen ze nog hun kansen niet. Ze zijn vrij, ze zijn rijk en ze leven in vrede. Ze hebben genoeg kennis meegekregen om alles te kunnen leren wat ze willen weten of kunnen. Dan mag je toch niet, met die ene ademtocht die je hebt in de eeuwigheid, je alleen maar laten vermaken, verstrooien en vervelen?

Met een adembenemende sprong uit de stratosfeer terug op vaste grond. De Gids gaat samen met De Groene: De Gids is nu het oudste en tegelijk het nieuwste blad van het land. Dat is een feest op zich en dat moet nog heel lang zo blijven.

***

Voor een reactie van Vrij Nederland-criticus Carel Peeters, zie diens literaire kroniek.