Vier gedichten

Los

Kabel is losgek,
zo vreemd is dat niet.

Klusjes voor kusjes hoor maar
draadloos is vandaag niets waard,
werkt als een paard maar
goed van de kaart.

En kabel wie doet de kabel?
Ik zeide ik zei de losbek
kom niet van mijn stek,
het hekje staat open,
zal wel los lopen.

Kommer

Krankjoris zwijgt naar de dingen.
Wie wil hem wel helpen?
Aan de praat komt hij niet snel,
zin verstomt bij de etensbel.

Mammie kookt mjammiejammie
haar bietjes in een schimmelcultuur.
Graatdragend vanaf het eerste uur
moet Joris wel denken komkom.

Daar komt het ziektebeeld achterom.
Achter het voer zit Gods penoze
met een meidje te verpozen,
lepeltje lepeltje alles krom.

Aan tafel

Licht geeuwt traag
als een leeuw aan tafel.

Strak in de pap staat
de lepel scheppende.

Om de stemmen slaan om en
servetten vol onvermogen
staan trillend overeind.
Verzadig de servetten.
Laad ze vol met daden,
binten, billen, Binnenlands Beleg.

Geboorte

Het is een bomvol ziekenhuis
witsnijdend in een dichte stad,
zacht gelegen in een wollig land
en de wereld in mist en winter.

Toen jij geboren werd, zoonlief,
kwam de Sint in een hoge stoomboot
witbaardend tussen ingeteerden
met snoepgoed en woordjes strooien.

Al dat lekkers ging aan jou voorbij.
Je huilde en het echode van de lakens
naar de kwaaie zon, ik was verbaasd
over zoveel onbesproken zoets;
zo werd de winter ons leven
en kinderlijk ons glansloos geluk.