Maarten Asscher vs. Ulli d`Oliveira

Maarten Asschers Artikel 1 over het Nederlandschap was voor Ulli d`Oliveira aanleiding om een reactie te schrijven. Lees hieronder zijn brief. Voor de volledigheid schreef Asscher een antwoord en deze is aansluitend te lezen.

Wilt u ook reageren op een artikel in De Gids? Stuur dit naar webredactie (at) de-gids.nl.

Is Maarten Asscher een sympatisant van de PVV geworden?

Het jongste nummer van De Gids – verspreid in extra grote oplaag- is gewijd aan het tweehonderd jaar bestaan van de grondwet dat dezer dagen in allerlei toonaard wordt bezongen. Daarbij wordt het idee dat Nederland eigenlijk een constitutionele monarchie is verder ingestampt, en verdampt het eerdere bestaan van de republiek Nederland, zoals die in de mooie Staatsregeling van de Bataafse Republiek (1798) is verwoord. Bij de vorming van een staat is het van belang om te omschrijven wie de burgers zijn die erbij horen. Omdat staatsburgers – vroeger, en nu nog archaïsch: onderdanen- wezenlijk zijn voor het staatsbegrip is het vaak passend gevonden om dat personenbestand in een Grondwet te omlijnen. In Nederland is dat niet gebeurd; pas sinds 1848 vinden we een bepaling in de grondwet die aangeeft dat de gewone wetgever maar moet uitmaken wie er Nederlander zijn. Die delegatie is verstandig, omdat er gedurig gesleuteld wordt aan de nationaliteit, die steeds ingewikkelder is geworden en steeds intenser gepolitiseerd is geraakt. Eén van de issues betreft de meervoudige nationaliteit.

Maarten Asscher doet in De Gids een voorstel voor een artikel 1 van de grondwet die het Nederlanderschap betreft. Hij schrijft in een lid 1: ‘Het Nederlanderschap is onverenigbaar met het gelijktijdig bezit van een andere nationaliteit. Zodra iemand naast het Nederlanderschap een andere nationaliteit verwerft, houdt hij of zij op Nederlander te zijn. Dragers van een andere nationaliteit kunnen het Nederlanderschap slechts verwerven indien zij tegelijkertijd hun andere nationaliteit of nationaliteiten opgeven.’

Dat is krasse en rigoureuze taal. Is Maarten Asscher, die ik toch voor een verstandig mens houd, sympathisant van de PVV geworden? Zijn tekst rijmt moeiteloos op het rammelende partijprogramma ( 2012) van de PVV. Daar heet het onder het hoofd Multikul bijvoorbeeld: ‘geen stemrecht niet-Nederlanders.’ ‘Geen dubbele nationaliteit in het kabinet, parlement, Provinciale Staten, etc.’ Of dat nog niet genoeg is lezen we even verder onder het kopje Immigratiebeleid: ‘Geen dubbele nationaliteit meer.’ En: ‘bij dubbele nationaliteit geen stemrecht.’

Asscher’s grondwetsvoorstel is krankjorum. In de eerste plaats om tal van praktische redenen. Velen zijn niet in staat om hun andere nationaliteit af te schudden omdat de buitenlandse nationaliteitswetgeving dat niet toestaat. Neem Koningin Máxima, die haar Argentijnse nationaliteit niet kwijt kan raken. Verlies van Nederlanderschap zou leiden tot ontslag uit haar functie als koningin. Niet dat ik dat op zich zou betreuren, maar ik vrees dat hier geen republikeinse gezindheid achter zit. Hoewel op het ogenblik een algemene afstandsverplichting bestaat bij naturalisatie tot Nederlander, wordt dat van mensen uit achttien landen niet gevraagd, omdat het praktisch of juridisch onmogelijk en onredelijk is om afstand te doen. We denken natuurlijk in de eerste plaats met z’n allen aan Marokko, maar ook landen als Griekenland, en een flink aantal Zuid-Amerikaanse staten staan op de lijst. Zijn mensen uit die staten uitgesloten van het Nederlanderschap? En mogen vluchtelingen niet meer tot Nederlander worden genaturaliseerd? Zij kunnen niet zonder gevaar voor zichzelf of hun familie in contact treden met de autoriteiten van het land dat zij ontvlucht zijn om voor elkaar te krijgen dat ze hun nationaliteit kwijtraken.

Wat te denken van kinderen van een Nederlandse en een buitenlandse ouder: zijn die automatisch buitenlands? Moet de Nederlandse nationaliteit die het van zijn Nederlandse ouder bij geboorte krijgt per definitie wijken? Wat mag daarvoor een goed argument zijn? Ik roep in herinnering het gevecht om de zogenoemde latente Nederlanders: kinderen van Nederlandse moeders die waren geboren voordat in 1985 de Rijkswet op het Nederlanderschap bepaalde dat ook de Nederlandse moeder in de toekomst haar nationaliteit aan haar kinderen zou doorgeven. Dat was uitvloeisel van het gelijkheidsbeginsel tussen mannen en vrouwen. De eerdergeborenen kregen een korte periode om te opteren voor het Nederlanderschap. Die periode bleek te kort, en daarom is zij na fikse strijd verlengd, om er maar voor te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen van Nederlandse moeders Nederlandertje werden, onafhankelijk van de vraag of ze ook aan hun vader een nationaliteit ontleenden. Het verbod op behoud van de Nederlandse nationaliteit van kinderen uit gemengde huwelijken leidt tot aanzienlijke krimp van de Nederlanders in onze bevolking. Wat kiezen we: meer of minder?

Gegeven het feit dat alle staten vrij zijn om hun nationaliteitsrecht te modelleren ontstaan er gaten en overlappingen: staatloosheid en meervoudige nationaliteit zijn het onvermijdelijke gevolg. Tegenwoordig wordt staatloosheid als een veel groter euvel gezien dan de bipatridie waarvan de praktische problemen verwaarloosbaar zijn.

Maar afgezien van de absurde resultaten waartoe Asscher’s voorstel leidt geeft het ook blijk van nostalgisch provincialisme. Wat stelt hij zich eigenlijk voor bij de nationaliteit in de huidige wereld? Een wereld die zich kenmerkt door steeds snellere en massalere migratiestromen, door steeds grotere mobiliteit van mensen, door steeds sterkere vervlechtingen tussen landen, door steeds intiemere onderlinge afhankelijkheden tussen staten zoals gemanifesteerd bijvoorbeeld in de Europese Unie. Dat alles heeft gevolgen voor de identiteit van staten en de identiteit van mensen. Staten zijn permeabel geworden door tal van invloeden, en mensen zijn niet meer éen op éen te verbinden met staten. Zij houden er multipele identiteiten op na: zijn Amsterdammer, Hollander, Unieburger, om maar even in het bestuurlijke te blijven. Afhankelijk van de context komt de ene of de andere identiteit naar voren. Te menen dat alle mensen keurig te kantonneren zijn met hun hele hebben en houden, met hun hele sociale identiteit is een typisch negentiende eeuws ideaal, maar de post-Westfaalse taxonomie bestaat allang niet meer, als ze al ooit bestaan heeft. De soevereiniteit van staten heeft afgedaan of is sterk verbleekt en daarmee zijn de claims van staten op mensen ook navenant verminderd. Mede daarom dringt in het nationaliteitsrecht de gedachte door, dat nationaliteit niet alleen uit staatsbelang moet worden bezien, maar dat het individu ook het een en ander in de melk te brokkelen hoort te hebben. Het etatistische perspectief, dat de boel aan kant wil hebben en streeft naar een situatie waarin alle mensen exclusief worden ondergebracht bij éen staat tegelijk is eenzijdig en onbereikbaar. Het Europees Nationaliteitsverdrag van 1998 draagt de duidelijke sporen van het besef dat ook met de gerechtvaardigde belangen en voorstellingen van de persoon moet worden rekening gehouden. Een persoon kan zich heel goed zelf definiëren als iemand die thuis is in meerdere locaties, en dat geldt bij uitstek voor naturalisandi en optanten.

Daar komt nog het volgende bij. Niet-Nederlanders in Nederland, en dat geldt ook voor veel andere landen, hebben een met de tijd toenemend aantal rechten. Om te beginnen genieten zij de in verdragen neergelegde mensenrechten, maar bovendien nadert hun rechtspositie die van Nederlanders naarmate ze langer in Nederland verblijven. In zoverre neemt de betekenis van het bezit van de Nederlandse nationaliteit af. Denk ook aan het prachtige Unieburgerschap, dat gebouwd is op het bezit van de nationaliteit van een lidstaat en dat in alle lidstaten tot gelding kan worden gebracht. Dat brengt dus mee dat alle Unieburgers uit alle andere Lidstaten van de Unie hier vrijwel op voet van gelijkheid kunnen leven, en vice versa. Dit Unieburgerschap is bijna gelijk te stellen met het bezit van evenzoveel nationaliteiten als er lidstaten zijn. Dát is pas meervoudige nationaliteit, ook voor wie alleen maar Nederlander is. Omgekeerd: de Nederlander als Unieburger, die zijn stem uitbrengt voor het Europees Parlement kan zijn stem bepalen uit het oogpunt van wat het algemeen belang van de Unie voorschrijft, wat niet noodzakelijkerwijs ook het beste voor Nederland zal zijn. Dat geldt in verhevigde mate voor ambtsdragers in de EU : Eurocommissaris Neelie Kroes zit er voor de Unie, niet voor Nederland. Ook hier ziet men de erosie van de loyaliteit die men geacht wordt verschuldigd te zijn aan het land van zijn nationaliteit.

In de moderne tijd is meervoudige nationaliteit niet te beschouwen als een noodzakelijk kwaad, geboren uit de vrijheid van staten om hun eigen nationaliteitsrecht naar goeddunken in te richten, maar als een heilzaam fenomeen dat een bijdrage levert aan de vormgeving van de interdependente soevereiniteit van de statengemeenschap, die bovendien recht doet aan de vrijheid van het individu om zijn eigen identiteit in dit opzicht te manifesteren.

Nee, Maarten Asscher is niet mijn gedroomde grondwetgever als het gaat om de omschrijving van het Nederlanderschap.


Reactie van Maarten Asscher

Dank aan Ulli d’Oliveira voor zijn meer dan uitvoerige reactie op mijn minieme bijdrage aan het Grondwetnummer van De Gids. Mij was gevraagd in maximaal 200 woorden een theoretisch nieuw Artikel 1 van de Grondwet te schrijven. Ik heb die gelegenheid aangegrepen om drie onderwerpen te problematiseren, die mij al sinds lang intrigeren: de chaotische regeling van het verschijnsel nationaliteit, nationaliteit als legitimatie voor xenofobie en antidiscriminatie als excuus voor egalitarisme. Op de eerste van die drie kwesties richt D’Oliveira zijn pijlen. Dat is zijn goed recht, al is zijn beschuldiging dat ik er PVV-standpunten op na zou houden bepaald beneden zijn gebruikelijke niveau. Nog ernstiger is dat hij de principiële vraag die achter mijn alternatieve Artikel 1 lid 1 schuilgaat totaal niet beantwoordt en mij dus ook geenszins van mijn probleem afhelpt. Dat probleem is: waartoe dient een nationaliteit? Dus niet het hoe, maar het waarom. Ik zou zeggen: nationaliteit is de unieke formeel-wettelijke status van het burgerschap dat iemand rechten en plichten verschaft ten opzichte van een land. Om het met een kromme sportvergelijking te zeggen: nationaliteit is als het ware het aan de persoon gebonden nummer waaronder iemand voor zijn land uitkomt. Aan die nationaliteit kunnen allerlei zeer serieuze consequenties verbonden zijn, zoals dienstplicht, stemrecht, enzovoort. Logischerwijs, als ik op een papier dat verder geheel blanco is, een nieuwe grondwettelijke basis voor de Nederlandse nationaliteit in zijn meest eenduidige vorm zou mogen voorstellen, zou dat een regeling zijn waarbij iedereen slechts één nationaliteit kan bezitten. Dat dat in de praktijk anno 2014 niet zomaar ingevoerd kan worden, weet ik ook wel. Dat geldt net zo goed voor de beide andere theoretische leden van mijn Artikel 1 (en trouwens voor de meeste bijdragen van andere auteurs in de reeks). Met ‘nostalgisch provincialisme’, zoals D’Oliveira mij verwijt, heeft dat niks te maken. Ik wil helemaal nergens naar terug en al helemaal niet naar de provincie. Wat D’Oliveira met zijn voorbeelden vooral illustreert is dat in de huidige situatie, met talloze mogelijke oorzaken en cumulaties van nationaliteiten, ieder zicht op het onderliggende principe verdwenen is, en dat de optelsom van alle regels ter zake niets minder dan een struikgewas vol uitzonderingen is. Sterker nog: met de voortschrijdende mondialisering zullen er op dit punt weldra meer uitzonderingen dan regels zijn. Wat betekent het concept ‘nationaliteit’ dan nog? Hoe houdbaar is de hele idee van nationaliteit? Daar zou ik liever een beschouwing van de hand van Ulli D’Oliveira over lezen.