Beste Harry

Piet Meeuse schreef een feestrede ter ere van het oeuvre van H.H. ter Balkt. Lees ook de andere odes die zijn uitgesproken op 27 april in LUX, Nijmegen.

Beste Harry, Willemien, dames en heren,

Eigenlijk zouden we hier een groot vuurwerk moeten ontsteken, en de hele hemel boven Nijmegen moeten behangen met een schitterend tapijt van doffe knallen, lichtgevend in alle kleuren van de regenboog - want we vieren de verschijning van een monumentaal werk - het levenswerk van een dichter die de Nederlandse poëzie heeft opgeschud als weinig anderen.
Er is maar één geldige reden om ervanaf te zien, en dat is dat jij, Harry, ons vóór bent geweest. Het poëtisch vuurwerk dat deze achttienhonderd pagina’s Verzamelde Gedichten bevatten is niet alleen moeilijk te overtreffen, we kunnen er in deze vorm ook veel langer van genieten.

En over vuurwerk gesproken, ik ken geen hedendaagse dichter in wiens poëzie meer vuur smeult, knettert, brandt en joelt dan in de verzen van Harry ter Balkt. Geen wonder, want zoals hijzelf al uitlegde in Uier van t oosten: ‘Schrijven is wat er gebeurt in het hart van hooibergen en vaalten: vuur maken van stille, geurige oogsten.’
Vanaf de eerste, oproerige bundel Boerengedichten tot en met dit allesomvattende werk heeft deze verstokte stokebrand vuurtjes gestookt van alles wat op zijn weg kwam. Maar hoe kan het dan dat hij nu opeens ‘Hee hoor mij Ho’ roept, simultaan nog wel, op de brandtorens, die zoals u weet juist dienen om vroegtijdig bosbranden te signaleren en te bestrijden?
Is dat niet een beetje tegenstrijdig? Hebben we hier te maken met een pyromaan die hard Brand! Brand! roept? Slaat hij alarm bij het vuur dat hij zelf heeft aangestoken?

Nee, het zit anders, denk ik. Want het ene vuur is het andere niet. Maar dit is niet het moment om aan uitlegkunde te gaan doen. Op dit feestelijke moment kunnen we ons beter afvragen: Wat is het, dat de dichter van Hee hoor mij Ho simultaan op de brandtorens zo uniek maakt?
Alleen al deze titel bevat een deel van het antwoord: Ter Balkt is een dichter die hard durft te roepen als het nodig is – en soms is het nodig. Als Habakuk II de Balker maakte hij al meteen lawaai en stampij. Hij begon een gedicht bijvoorbeeld met de uitroep ‘Hela, hola!’. Of: ‘Hoera! de herfst komt’. En nog steeds roept hij soms de lezer uitdagend toe, zoals in het laatste gedicht uit Onder de bladerkronen : ‘Hee ho, glas-alen en kannibalen/ Een drinklied voor wie nog ademhalen’.
Die uitbundigheid, die zich niets aantrekt van welke poëtische mores dan ook, is vanaf het begin een onderscheidend kenmerk geweest van zijn poëzie. En die ongegeneerde vrijheid van toon en van vorm heeft mij altijd bijzonder aangesproken. Voor sommige poëzieliefhebbers was dat wel even schrikken. Temeer omdat die vrijheid vaak gepaard ging met bijtende spot.
Maar het is niet alleen vrolijkheid. Het is soms ook opstandigheid en woede die door zijn woorden raast. Het is ook zijn rebelse karakter dat hem van de meeste van zijn collega’s onderscheidt. En die rebelse geest van Ter Balkt richt zich niet alleen tegen allerlei dingen die hem niet aanstaan, maar ook tegen zichzelf – met een zelfspot die tamelijk uniek is voor rebellen, en zeker voor dichters.

Er is veel dat hem raakt, en veel waarover hij zich opwindt. Over het oprukken van de steden en de snelwegen, over het verdwijnen van het boerenleven zoals hij het nog gekend heeft, en dat hij als geen ander in onze literatuur heeft bezongen. Over de arrogantie van machthebbers en over de vernietiging van de natuur en oude tradities – en over al die dingen heeft hij geschreven. Want poëzie is voor hem niet een kunstig spel met woorden – poëzie is zijn manier van bestaan. En juist omdat hij lak had aan de kunstige kunst heeft hij zoveel prachtige gedichten geschreven.
Moet ik dat uitleggen? Ik denk het niet. Iedereen die geraakt is door Harry’s werk begrijpt dat. Want als er één ding is dat hij duidelijk maakt, dan is het dat poëzie niets te maken heeft met mooie woorden of rijmschema’s of metrische subtiliteiten. Het is een levenshouding. Een manier om stem te geven aan alles wat in onze dagelijkse routines van boodschappen doen en internetbankieren geen prioriteit heeft, niet gehoord wordt, en dus niet meetelt. Daarom is poëzie – echte poëzie – wezenlijk subversief. Ze gaat in tegen alles wat wij (veel te gemakkelijk) voor lief nemen.

De poëzie van Ter Balkt windt er geen doekjes om. Hij neemt het op voor het geringe, het veronachtzaamde, het niet-modieuze, voor alles wat niet sexy is, niet hip en niet modern. Niet voor niets heeft hij van meet af aan aansluiting gezocht bij lang vergeten, pre-literaire tradities, bij middeleeuwse barden en zangers als Deor, Taliesin en Marcabru, die regelmatig in zijn werk opduiken. En die tegendraadsheid, die alles wat geen nieuws is in taal tot leven wekt, die weerbarstigheid maakt hem, denk ik, tot een dichter met toekomst.
Het klinkt misschien vreemd als dat gezegd wordt over een dichter die zich meer dan wie ook van zijn collega’s heeft laten inspireren het verleden. Met zijn Laaglandse hymnen heeft hij de Nederlandse poëzie een uniek monument van dwarse geschiedschrijving geschonken. En alsof dat nog niet genoeg was, heeft hij ook nog eens een verbluffende reeks Anti-canto’s geschreven; hij heeft de staf gebroken over menige moderne poëet. Kun je van zo iemand beweren dat het een dichter met toekomst is?
Jazeker. Omdat ik denk dat een dichter die zich niet laat afleiden door literaire modes, die er niet op uit om is te behagen, een dichter die tegen de stroom durft op te roeien, en die alle spanningen en tegenstrijdigheden van het leven in zijn poëzie heeft toegelaten – omdat ik denk dat zo’n dichter geen spookrijder is, maar een wegwijzer.
De stem van zijn poëzie is zo onverwisselbaar, beschikt over zoveel uiteenlopende registers, zoveel grimmige humor en zo’n onuitputtelijke rijkdom aan beelden, dat ik met zekerheid durf te zeggen dat die rijkdom nog niet voor de helft is ontsloten.

Wie heeft de poëzie zo feestelijk leren joelen, brommen en knetteren, maar ook zo melancholiek laten mompelen, zo wanhopig laten zingen en zo mooi laten neuriën dat de taalgeleerden er nauwelijks raad mee weten?
Wie anders dan H.H. ter Balkt?
Wie knoopte zoveel vliegende tapijten van woorden, en wie kan zijn beelden zo adembenemend laten buitelen aan de trapezes van zijn taal?
Wie anders dan H.H. ter Balkt?
Wie heeft het fijne schrift van het mos gelezen?
H.H. ter Balkt.
Wie heeft de hoefijzers van de paarden van Desiderius Erasmus laten zingen?
H.H. ter Balkt.
Wie heeft het varken even aangrijpend bezongen als de benzinepomp en de rotonden?
H.H. ter Balkt.
Wie betrapte Tacitus op ’t Noordzeestrand?
H.H. ter Balkt.
Wie vond er ooit vier gedichten in een ver sterrenstelsel?
H.H. ter Balkt.
Wie verheerlijkte de lamsoor- en aspergesoep?
Wie anders dan H.H. ter Balkt?

Hij is geen gemakkelijke dichter, maar zeker ook geen moeilijke. Want je moet wel stekeblind en stokdoof zijn om niet te voelen wat hem drijft. Je hoeft je alleen maar te laten overrompelen door zijn taal, en door de dynamiek van zijn altijd verrassende beelden om de weg te vinden die hij wijst. En dat is niet de snelweg van het slimme verstand en de vlotte conclusies.

Wie zegt dan wel dat wij slim moeten zijn.
Waar staat dat eigenlijk geschreven?

vraagt hij uitdagend in het gedicht ‘In de stenenzaal’. En inderdaad: slimmeriken zijn er al genoeg op de wereld. Voor hen geldt wat in Anti-canto 23 wordt gezegd:

Ze timmerden zo hard aan de weg
dat de weg versplinterde.

Nee, de weg die zijn poëzie wijst is een heel andere: het is de weg van ‘aardes deuren’, de stuivende landweg, die van het ‘weggegooid voedsel op weg naar het bal’, en van de vuurgloed waarover hij spreekt in ‘De Astatica’:

Plotseling doof je uit, als een nachtkaars,’ schrijft hij daar, ‘wanneer je innerlijk licht niet brandt, doordat het verduisterd is of doordat je vuurgloed (…) door koude bevangen is geraakt.’

Die vuurgloed - daar gaat het om. Het vuur dat alles met zijn gloed wil verlichten. En dat is een ander soort verlichting dan die van de filosofen. De verlichting die Ter Balkt met zijn poëzie bewerkstelligt is niet die van het verstand, maar die van het hart: van het vuur dat verwarmt.

Daarom, dames en heren: als Harry een pyromaan is, dan is hij de lyrische pyromaan die wij – suf gebeukt met koopkrachtplaatjes en andere prietpraat – harder nodig hebben dan al die slimme appjes voor onze smartphones. Dit Verzameld Werk is niet zomaar een boek. Het is een compleet, bezield universum, verlicht door de gloedvolle stem van iemand die van zijn hart geen moordkuil maakt. En bestaat er een beter medicijn tegen onverschilligheid en lusteloosheid dan, om het in zijn eigen woorden te zeggen, ‘het onuitwisbaar DNA van de zangen’? Ik dacht het niet.


Op zondag 27 april werden de verzamelde gedichten van H.H. ter Balkt gepresenteerd in LUX, Nijmegen.
Het werk van H.H ter Balkt verschijnt bij De Bezige Bij.
De presentatie werd georganiseerd door Literair Productiehuis Wintertuin.