Hack de stad!

Hoe hackers en een nieuwe generatie architecten ons een maakbaarheids-ideaal aanreiken voor de uitgebouwde stad

Een nieuwe garde architectuurpraktijken bouwt geen wolkenkrabbers, musea of concertzalen. Ze staren zich niet blind op esthetisch perfectie. Bovendien zijn ze niet te beroerd om zelf de handen uit de mouwen te steken. Auteurschap, stijl, een eigen handschrift, laat ze koud en het lijkt er zelfs op dat veel jonge architecten niet eens meer echt willen bouwen. Deze nieuwe architecten lijken nog maar weinig op de architect die we kennen van het modernisme: De hoogmoedige ontwerper die met een onaantastbaar geloof in maakbaarheid er van uit ging dat de samenleving het ontwerp wel zou volgen.


Foto: Ossip van Duivenbode

Deze nieuwe architectuurpraktijk is beter te typeren door een vergelijking te maken met de werkwijze van de hacker. In tegenstelling tot de wereld van de klassieke ontwerper bestaat de wereld van de hacker niet uit een leeg canvas dat wacht op invulling. Zijn wereld is vol, zoemt van activiteit, en is rijk aan aanknopingspunten. Door een betere toekomst te verbinden aan een bestaande situatie is de nieuwe architect bovendien beter in staat om in te spelen op de uitdagingen van onze tijd.

De stad van de toekomst is geen gedroomd vergezicht meer, het is de stad die er reeds staat. De stad waar we wonen, werken en oud in zullen worden. Was aan het begin van de vorige eeuw het huisvesten van een groeiende bevolking en een snel industrialiserende maatschappij de grote uitdaging, tegenwoordig is dat het opvullen van leegstand. Op 20 september 2013 somde Frits van Dongen, de rijksbouwmeester, het als volgt op: “Acht miljoen vierkante meter kantoorruimte staat leeg, twaalf miljoen vierkante meter bedrijfsruimte en er zijn 30.000 lege woningen. We moesten maar eens stoppen met bouwen in Nederland en eerst de lege vierkante meters aanwenden voor nuttige functies1

Het is een zure appel voor ruimtelijke ontwerpers, maar het lijkt erop dat we voorlopig zijn uitgebouwd. In februari van dit jaar wordt dit beeld nog eens bevestigd door Nico de Vries, de bestuursvoorzitter van de BAM, een van de grootste bouwmaatschappijen van Europa: “We hebben van alles genoeg. (…) We krijgen structureel te maken met een kleinere bouwsector, gespecialiseerd in onderhoud en herontwikkeling enerzijds en series van één in de nieuwbouw anderzijds.2 De gevolgen lieten niet lang op zich wachten. Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 verloor 50% van de architecten hun baan en voerde de opleiding bouwkunde aan de TU Delft een numerus fixus in.3 Dit levert een verwarrende situatie op voor de ontwerpers van de stad. Alsof de ‘voltooing’ van het project waar ze al die tijd aan werkten een onwerkelijke verassing is. Want als de stad is uitgebouwd, zijn ze dan klaar? Dit lijkt te impliceren dat de samenleving een kunstwerk is dat zijn ware vorm zou kunnen vinden. Maar het lege vel papier waar bouwers ooit hun grandioze visioenen voor een rationele samenleving op projecteerden is er niet meer. De theoretische leegte heeft plaatsgemaakt voor een volle werkelijkheid en de heroïsche verbeelding van een verre toekomst heeft plaatsgemaakt voor het nabije overmorgen. Een samenleving is uiteraard nooit voltooid. Op dit moment zien we, onder druk van vergrijzing, duurzaamheid en verregaande automatisering, de maatschappelijke drijfveren verschuiven van extensieve groei – meer en groter – naar intensieve groei – de integratie en differentiatie van bestaande structuren. De nieuwe bouwcultuur wordt er dus een van gesleutel, verbouwen en verbeteringen van binnen uit. Een nieuwe generatie van ontwerp- en architectuurpraktijken lijkt dit te snappen en neemt in woord en daad steeds meer afstand van hun utopische voorgangers. Het ontwerpen van een stad is nooit het exclusieve domein geweest van architecten, stedenbouwers en planologen. In de stad hebben we te maken met een gemêleerd gezelschap van buurtbewoners, cultureel ondernemers, verenigingen van eigenaren, klussers, krakers, anti-krakers, woningcorporaties, welstand, buurtcomités, studenten, zelfbouwers, volkstuinders, winkeliersverenigingen, vogelaars, herdenkingscomités, voorvechters behoud erfgoed, kunstenaars, enzovoort, enzovoort, enzovoort. Allemaal willen ze dingen, maken ze plannen en organiseren ze hiervoor draagvlak. Mensen breken muren door, timmeren dakkapellen op, isoleren wanden, voegen huizen samen of breken ze door, beginnen wietplantages en straattuintjes. Zelfs de meest passieve inwoner is onderdeel van het maakproces. Het idee dat de planner hier het alleenrecht op heeft is altijd al een blinde illusie geweest. De manier waarop de stad gebruikt en maakt wordt is aan het veranderen. De opkomst van digitale netwerk technologie maakt een nieuwe dynamiek in de stad los waar gevestigde methodes die het gebruik van de stad pogen te organiserende geen grip op krijgen. Met AirBnB kan iedereen een woonhuis, of zelfs een klein huurflatje opeens verhuren als hotelkamer. Met de Uber app, die recent in Amsterdam en Rotterdam is geïntroduceerd, heeft de stad er opeens een ad-hoc taxidienst bij. De stad krijgt een extra laag onzichtbare infrastructuur die onvoorziene vormen van gebruik mogelijk maakt. Onder professionele stadsmakers, zoals architecten en stedenbouwers, zie je ook andersoortige praktijken ontstaan die meer gericht zijn op het programmeren dan het ontwerpen van de gebouwde omgeving. Deze praktijken zijn bijna altijd pro-actief en ontsnappen aan de opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie die traditioneel de basis vormt van de ontwerp-praktijk. Ze begeven zich op het snijvlak van cultureel ondernemer, programmamaker en ontwerpbureau. Om duidelijker te maken hoe deze praktijken werken en wat ze maken, drie voorbeelden:


De Luchtsingel die vanuit het Schieblock het Hofplein oversteekt. / foto: Ossip van Duivenbode

Om te beginnen het Rotterdamse bureau ZUS (Zones Urbaines Sensibles). Zij engageren zich met de gestagneerde vastgoeddromen rondom het centraal station van Rotterdam. Samen met broedplaatsontwikkelaar Codum reanimeerden ze een leegstand pand aan het Hofplein. Nu is het een verzamelplek van creatieve bedrijfjes, met in de plint een cultureel café met evenementen en een stadsakker op het dak. Ze dopte het gebouw: Het Schieblock. Maar dit was nog niet genoeg. Vanuit het Schieblock initieerden ze het project de Luchtsingel, een deels gecrowdfunde loopbrug die de eilanden in de verkeerszee van het Hofplein aan elkaar rijgt. Op deze manier wil ZUS de kwaliteit van de publieke ruimte rondom het Schieblock en het Hofplein helen en daarmee verbeteren.

De eerste ge-3D-printe wanddelen voor het grachtenpand. / foto: DUS Architects

Een ander bureau is DUS Architects in Amsterdam. Ze hadden de droom om een grote 3D printer te maken die hele kamers zou kunnen printen, en uiteindelijk zelfs een heel huis. Met een beetje subsidie en veel bravoure begonnen ze, zonder aanvankelijk enig verstand van 3D printtechnologie de ‘Kamermaker’ te bouwen. Tijdens het ontwikkelproces groeide een netwerk van technologiepartners, financiers en media-aandacht. Inmiddels is het project uitgegroeid tot het 3D printen van een heel gebouw. Recent opende DUS de open bouwplaats waar ze beginnen met het 3D printen van een eigentijds grachtenpand.

Rond de steiger wordt de bodemzuiverende beplanting aangelegd / foto: Jeroen Apers / De Ceuvel

Tot slot Space & Matter, een Amsterdams bureau dat de prijsvraag won voor een zwaar vervuilde terrein van de voormalig scheepswerf de Ceuvel Volharding. In deze door de gemeente Amsterdam uitgeschreven competitie wordt de grond gratis voor tien jaar aangeboden. Samen schone technologie ontwikkelaar Metabolic werkte Space & Matter een plan uit om de vervuilde bodem te behandelen met speciale beplanting die het gif uit de bodem zal trekken. In een landschap van zuiverende planten bevinden zich ateliers en werkplaatsen gehuisvest in op het land gehesen woonboten die bereikbaar zijn door een over het land meanderende steiger. Na tien jaar zal het land gereinigd zijn, en kunnen de woonboten weer te water worden gelaten op zoek naar een volgende vrijplaats. Deze alternatieve praktijken bouwen geen utopieën die het papier nooit verlaten, maar bouwen eigenhandig aan hun eigen projecten. Er wordt geen noodzaak ervaren -eerder ongemak- bij ideologisch of politiek stellingname. Hun engagement lijkt geen helder doel te hebben dat voorbij het lokale, het specifieke en het eigene gaat. Tegenover het modernistische maakbaarheidsideaal van hun voorgangers lijken ze dan ook geen duidelijk alternatief te kunnen articuleren. De vraag die dan toch overblijft is: Wat wil deze nieuwe garde van stadsmakers? Wat is hun ideale stad? Wat is hun idee van maakbaarheid? Het zoeken naar wijzes om ons te engageren buiten geijkte kaders is een maatschappij-breed fenomeen. Het leider- en agenda-loze protest van Occupy. De G1000, het door David van Reybrouck geïnitieerd burgeroverlegplatform of deTransition Towns beweging die in voorbereiding op het post-olie tijdperk gemeenschappen wil verduurzamen. Deze initiatieven zijn een product van de tijdsgeest waarin gezocht wordt naar manieren om vat te krijgen op de wereld, en dit wordt gevonden in een nieuwe nabijheid, in plaats van grote verhalen en utopische vergezichten.

Modernistisch stadsontwerpers wilden mensen en goederen wrijvingsloos organiseren in een machine. Hun beeld was dat van een functionele stad. Steriel, fris en gevormd door de heldere geometrie van de rede. Visioenen die destijds niet zomaar uit de lucht kwamen vallen. Le Corbusier keek destijds vol bewondering naar de laatste noviteiten om zich heen. Met name de wonderen der ingenieurskunst: vliegtuigen, auto’s en oceaanstomers, maar ook de opsmukloze architectuur van graansilo’s en bruggen. Wetenschap en technologie vormen in de moderniteit de oorsprong van veel nieuwe cultuur, taal en ideeën. Ook vandaag genereert de ingenieurskunst wederom een nieuwe wereld met eigen ideeën. Vandaag dient zich na het eerste machine tijdperk, waar het modernisme uit is geboren, een tweede machine tijdperk aan. In het eerste leverde machines ons krachtigere, sneller en preciezere spierkracht op en verving zij grotendeels onze eigen spierkracht. Nu, in het tweede machine tijdperk, breiden machines ons zenuwstelsel dermate uit dat ze in toenemende mate ons kenniswerk vervangen. Dit keer bouwen de ingenieurs onze cultuur uit met computers en digitale netwerken. Brengt deze nieuwe technologische orde allicht ook een ander maakbaarheidsideaal voort dan de modernistische utopie? In de zeventiger jaren begonnen Californische knutselaars, die later herkend zouden worden als de eerste hackers, met het bouwen en programmeren van de eerste persoonlijke computers. Ze deden dit vanuit een visie die zich prima kon meten met de heroïek van de modernisten. Deze D.I.Y. hippies droomenden van de mogelijkheden van een persoonlijk machine waardoor iedereen een maker kon worden. De computer niet als een bureaucratische logge machine zoals ze toen vooral gezien werden, maar als een geestverruimend middel. Een gereedschap dat het creatieve potentieel van haar gebruiker kon bevrijden, en een mooiere wereld tot gevolg zou hebben. Een wereld van spelende mensen die continu hun eigen wereld zouden schepen en herschepen.

The Second Machine Age: Work, Progress, and Prosperity in a Time of Brilliant Technologies (2014)

Technologie als een persoonlijk gereedschap om de wereld te onderzoeken en te maken, zijn waarden die verder gestalte kregen in de hacker cultuur. Dit is waarschijnlijk niet de eerst associatie die de meesten hebben bij de term ‘hacker.’ Door de media wordt de hacker over het algemeen verbeeld als een sluwe nerd die met een laptopje inbreekt op andermans computer, of erger nog, het bankverkeer ontregeld of privé gegevens steelt en verkoopt. De activiteit van de hacker, het hacken, en het resultaat, de hack, heeft echter een andere oorsprong dan crimineel computergebruik. Het begon met ingenieuze en grappige toepassingen van de nieuwste technologie waarmee studenten aan de technische universiteiten in de VS in de zestiger jaren indruk op elkaar probeerden te maken. Op deze universiteiten werkten hippies in kunstmatige intelligentie laboratoria met de eerste computers, en maakte ze gebruik van een soort proto-internet. De tegencultuur van de hippies versmolt met het potentieel dat ze ontdekten in digitale technologie. In hun vrije uren slopen ze dan ook het laboratorium in en programmeerde op deze enorme rekenmachines practical jokes, muziekstukken en de eerste computerspellen. Vanuit deze smeltkroes ontstond een invloedrijke subcultuur met dromen over de wereld, een sociale mores, en zelfs met een eigen ethiek.

Hackers: Heroes of the Computer Revolution – 25th Anniversary Edition (1984)

Stephen Levy is de eerste die de normen en waarden van de hacker cultuur benoemt als een ethiek in zijn boek Hackers, heroes of the computer revolution. De idee van het hacken gaat volgens Levy in eerste instantie uit van een bepaalde houding ten opzichte van de wereld. De wereld van de hacker is de kunstmatige wereld; de door de mens gemaakt, aangeraakt of bedachte wereld. En dat is precies waaruit in toenemende mate onze alledaagse omgeving bestaat. Een omgeving van spullen die grotendeels het product zijn van industriële processen, standaardisering en wereldwijde productieketens. Maar ons omgeving zelf is niet alleen de uitkomst van systematische processen. Onze omgeving functioneert zelf ook, tot op zekere hoogte, als systeem. Stekkers passen in stopcontacten, papiervellen in enveloppen en schroevendraaiers op schroeven. Met andere woorden al deze losse elementen sluiten op elkaar aan, geven signalen door en werken simpelweg samen. De hacker gelooft erin dat door deze dingen uit elkaar te halen, door te bestuderen hoe ze werken en deze kennis aan te wenden om nieuwe dingen te maken, dit leidt tot nieuw gebruik en inzicht. Dit leren-door-te-doen, vieze handen maken en de wereld niet simpelweg te nemen voor wat ze is noemt Levy het Hands-On Imperative van de hacker. Het doel van de deconstructie van de wereld is een andere dan de waarheidsvinding van de natuurwetenschapper. Het empirisch inzicht van de hacker wordt namelijk meteen aangewend om te kijken of het gevondene kan worden gemanipuleerd. Of je er iets nieuws of anders mee zou kunnen doen dan waarvoor het in eerste instantie bedoeld was. De technologische infrastructuur die ons leven ondersteunt, van straat tot glasvezel, vormt voor de hacker een continu evoluerende omgeving van mogelijkheden. Zijn werkplaats is de kluwen van systemen om ons heen, in plaats van de lege vlakte ver weg. Een direct afgeleide van de hands-on doctrine van de hacker is zijn nadruk op het hebben of forceren van toegang. Toegang tot systemen, informatie en alles waar door je iets kan leren over hoe de wereld in elkaar zit. Hier vloeit uit voort dat informatie openbaar en vrij uitwisselbaar zou moeten zijn. Want als je dat wat je leert over de wereld voor jezelf houdt, belemmer je daarmee de toegang tot, het leren over, en het verbeteren van de wereld voor anderen. Deze hacker ethiek zou je een maakbaarheidsideaal kunnen noemen. Één die aansluit bij het maken van de uitgebouwde stad, aangezien het zich richt op de onvermoede mogelijkheden van het bestaande in plaats van de schepping van het nieuwe. Veel nieuwe architectuurpraktijken kunnen zich prima vinden in deze hands-on mentaliteit, maar de hacker cultuur heeft niet alleen ideeën over hoe te werk te gaan. Het is namelijk ook belangrijk dat je wat je maakt ook weer toegankelijk, open en bruikbaar maakt voor derden. Met als achterliggende idee dat je onderdeel bent van een gemeenschap die voortbouwt op elkaars werk, en dat vernieuwing en vooruitgang gebaat is bij vrije uitwisseling van informatie. Kennis moet niet opgesloten blijven in individuele projecten en particuliere oplossingen, maar een bijdrage vormen aan een universeel toegankelijke kennis-poel, een zogenaamde commons. Om dit mogelijk te maken is het actief delen en universeel toegankelijk maken van ontwikkelde kennis nodig. Op dit vlak is er binnen de nieuwe én de oude architectuurpraktijk nog een wereld te winnen. Neem de open bouwplaats van DUS. Dit is een informatiecentrum waar je van alles kan leren over 3D printen en het te 3D-printen grachtenpand. Dit is echter niet hetzelfde als wat hackers open source noemen. Hoewel de term open source vaak gebezigd wordt buiten het digitale domein, wordt zelden begrepen wat er echt mee bedoeld wordt. Een korte uitleg: Stel je krijgt het recept voor dat heerlijke gerecht dat je bij een vriendin at. Om het gerecht thuis te reproduceren volg je haar recept, maar maak je een aantal kleine aanpassingen, omdat je bepaalde ingrediënten niet hebt, of simpelweg als toevoegingen naar eigen smaak. Vervolgens heb je zelf eetgasten, en deel je allicht het recept verder. Dit is een open source recept. In het geval van een eigendomsmatig recept teken je een contract en betaal je eventueel je vriendin om het recept te gebruiken. Wil je vervolgens aanpassing maken aan het recept zal je een aanvullende afspraak moeten maken met je vriendin onder welke voorwaarde dit mag, en welke vergoeding zij hiervoor moet krijgen. Als je zonder toestemming een eigendomsmatig recept gebruikt of verspreidt pleeg je diefstal. De regels bij het open source recept zijn dat je zij die hebben bijgedragen aan het recept noemt als auteur, en dat de volgende die het recept aanpast het weer onder dezelfde voorwaarden deelt. In het geval van DUS, zou je bijvoorbeeld een open source collectie digitale bestanden online beschikbaar kunnen stellen waarmee anderen de 3D printer en het gebouw ook zouden kunnen maken. Hierdoor kunnen andere open source makers hun ervaringen en kennis ook bijdragen aan de ontwikkeling van het grotere project; 3D printbare architectuur. Het open source maken van de methodes voor het realiseren van het Schieblock is lastiger. Je zou een handleiding kunnen produceren waarin je spreadsheets en verdienmodellen deelt. Echter het realisatie proces van zoiets als een culturele broedplaats is getekend door een wispelturig realiteit die moeilijk te generaliseren is, laat staan dat het stap voor stap herhaalbaar is. Maar dit laat niet onverlet dat er waardevolle algemene en herhaalbare kennis zijn opgedaan die gedeeld zou kunnen worden. Toegang tot, en het delen van informatie is in de wereld van digitaal genetwerkte computers praktisch frictie- en kosteloos. Zodra het projecten betreft die verder verwijderd zijn van de digitale sfeer kost het delen van informatie nu eenmaal meer tijd en energie. Open source en hands-on te werk gaan in de stad kent echter meer obstakels dan alleen de weerstand van de fysieke wereld. Allerlei culturele noties die eigen zijn aan de architectuurwereld staan haaks op de hacker ethiek, en vormen daarmee vooralsnog obstakels voor een volledige omarming van het maakbaarheidsideaal van de hacker voor de architect. Het eerste obstakel is dat de gevestigde architectuurpraktijk eerder Hands-Off dan Hands-On is. Architecten zij in eerste instantie tekenaars, en geen metselaars. Ideeën worden ontwikkeld in een wereld op schaal, statisch gevat in tekeningen, modellen en andere simulaties. In die zin verbeelden architect en stedenbouwer zich steeds weer een nieuwe wereld, en moet elk afgerond ontwerp steeds weer de overgang van fictie naar werkelijkheid maken. Het hacken daarentegen bereikt geen afgeronde toestand. De hack werkt tijdelijk en in een specifieke context. Ingrepen gebeuren op locatie waar men al doende leert en verfijnt. Een tweede obstakel is de zelfingenomenheid van de architect die zichzelf als een autoriteit en bevoorrechte professional ziet. Het is gechargeerd, maar er zijn genoeg verhalen van verregaande bemoeienis van welstandcommissies (gevuld met architecten) en architecten die tot jaren na oplevering de scepter blijven zwaaien over elke minieme wijziging aan hun ontwerp. Een instituties zoals de wettelijk erkende architectentitel en auteursrechtelijke bescherming van het gebouwontwerp zijn verworvenheden waar de nieuwe garde niet meer zo’n boodschap aan heeft. Dit betekend echter niet dat auteurschap onder de nieuwe garde een achterhaald concept is. Al worden veel projecten gerealiseerd in samenwerking, en ligt de nadruk eerder op verhaal en proces, neemt het niet weg dat de ontwerper het beeld maakt en de retoriek bepaalt. Deze nieuwe vorm van auteurschap zit minder in het gebouwde object, maar meer in de gehele beeldvorming en het sturen van het vertoog rond het project. Het auteurschap voor de hacker ligt daarentegen met name in een herkenning en erkenning van zijn werk onder zijn gelijken in een meritocratisch gemeenschap waarin erkenning van kennis, kunde en talent belangrijker zijn dan diploma’s, C.V’s of erkenning van buitenaf. De relatie tot vakbroeders in de ontwerpende disciplines wordt echter vaak gedomineerd door een competitieve dynamiek, waarin de erkenning niet van elkaar komt maar van de media, prijzen en publicaties. Het derde en misschien wel het meeste fundamentele obstakel raakt aan de kern van de architect, namelijk zijn conceptie van ruimte. Het denken over de stad krijgt immers gestalte in de ruimtelijke verbeelding van architecten en stedenbouwers. Hoe zij ruimte zien is een culturele constructie waar weinig zelfbewustzijn over bestaat. De voorstelling van ruimte is er een van abstractie. Het Cartesiaanse canvas waarop ruimte gestalte krijgt is leeg en passief. Het papieren vel, de schetsrol, maar ook het 3D universum op de computer monitor, het zijn allemaal lege werelden gereguleerd door geometrische wetmatigheden. Problemen worden geanalyseerd en opgelost in een meetkundig universum waar massa en leegte, vorm en contra-vorm, assen, symmetrie en proporties de onderliggende logica vormen. Dit perspectief op ruimte is niet het enige legitieme perspectief, net als dat het maken van de stad nooit het exclusieve domein van architecten en stedenbouwers is geweest. De stad is vol van leven. De ether resoneer met signalen van zendmasten, mobieltje en wifi-netwerken. Plekken en buurten bestaan ook in dromen en herinneringen van bewoners. Vergunningen, parkeermeters en stoplichten reguleren gedrag. Makelaars, woningcorporaties en huisjesmelkers exploiteren de gebouwde omgeving. De stad is een door de mens geweven weefsel waarin vele voorstellingen van ruimte en tijd door elkaar lopen en met elkaar in verband staan. Deze simpelweg reduceren tot een representatie van geometrie in een drie dimensionale wereld biedt alles behalve een uitputtend representatie van de stad. De hacker voegt hier een waardevol perspectief aan toe: De stad als een zichtbaar en onzichtbaar landschap van aanknopingspunten en mogelijkheden. Om hier daadwerkelijk oog voor te hebben is een diversificatie nodig van het voorstellingsvermogen die voorbij de disciplinaire perspectieven gaan die stadsontwerpers in hun opleiding aangereikt krijgen.


De hacker oog in de oog met de architect van de zijn kooi / The Matrix Reloaded (2013)

De hacker suggereert een radicale herinterpretatie van het idee van een vakgebied en de manier waarop kennis en kunde in allerlei nieuwe constellaties samen kunnen komen. De hacker vertegenwoordigt geen discipline, ze is anti-disciplinair. Zijn maakbaarheidsideaal gaat over hoe we maken, en niet zozeer over wat we maken. Maar met het accent op hoe, verandert de hacker de wijze waarop we ons verhouden tot de wereld om ons heen. In zijn visie is onze omgeving er niet een van vervreemding, maar een van herkenning. Een leesbare en betekenisvolle omgeving. Iets dat alle ontwerpers en reclamemakers ter wereld ons niet kunnen geven. Het gaat niet over het vastleggen, maar over het openen van de wereld. De hacker laat het plezier zien van het invloed hebben op, het gezamenlijk maken van, en het ambachtelijk sleutelen aan onze wereld. Maar ook dat in deze activiteit een krachtig universeel ideaal schuilt: Virtuoos de systemen van je omgeving ontleden en bespelen geeft toegang tot je eigen omgeving en ontsluit tegelijkertijd een veel grotere wereld. De hacker ethiek en een nieuwe garde architectuurpraktijken laten zien dat een radicale heroriëntatie van de architectuur mogelijk is. In het spanningsveld tussen de hacker en de architect, twee archetypische makers die in veel opzichten elkaars tegenovergestelde zijn, bestaat een veelheid aan mogelijkheden. In de film The Matrix zit een scene waarin dit mooi wordt verbeeld. Het hoofd personage Neo, een hacker, staat oog in oog met de architect van de Matrix (de computer simulatie waar de gehele mensheid zich in bevindt). De ontsnappingsartiest en de bouwer van zijn kooi staat tegenover elkaar. Tegenspelers die zonder elkaar niet zouden bestaan. De architect legt aan de hacker uit dat hoe hij de Matrix ook ontwerpt, de hacker een onregelmatigheid is die steeds weer opduikt. Hij kan er niet omheen, de hacker is een intrinsiek en immer terugkerend onderdeel van elk systeem dat hij ontwerpt. Met de uitgebouwde stad in plaats van het blanco vel als zijn voorland, kan het voor de architect allicht geen kwaad om van de ontsnappingsartiest te leren hoe hij uit zijn eigen stramien kan stappen.



Noten

1 — Rijksbouwmeester: we zijn uitgebouwd / Nieuwsuur, 20 september 2013
2 — Nederland is af / 28 februari 2014, Cobouw
3 — Numerus fixus voor architectuuropleidingen onafwendbaar / 5 februari 2013, BNA

Verder verdiepen in de thema’s van dit essay?

The Cathedral and the Bazaar: Musings on Linux and Open Source by an Accidental Revolutionary – Eric S. Raymond / Dit essay, voor het eerst gepubliceerd in 1999, onderzoekt de strijd tussen top-down (the Cathedral) en bottom-up design (the Bazaar). The Third Culture – Kevin Kelly (1998) / Dit artikel postuleert het ontstaat van een ‘derde cultuur’ tussen de klassieke categorieën van de Sciences en Humanities. Die van technologie, en hoe deze haar een eigen waardes, houdingen en subculturen produceert (o.a. hackers en nerds). Coase’s Penguin, or Linux and the Nature of the Firm – Yochai Benkler (2002) / In deze paper introduceert Benkler ‘Commons-Based Peer-Production,’ een type economische activiteit die karakteristiek is voor de open source gemeenschap en die ontsnapt aan de twee klassieke vormen waarop de mens geacht wordt deel te nemen aan de economie: als ondernemer of werknemer.