De slikslede

In Nederland en Duitsland is de slikslede het laatste overblijfsel van het vissen achter de dijk. De slikslee is een smalle sjoelbak, die van voren oploopt, met achterop een houten hekje, als handgreep. Met één knie knielt de visser daarachter op een tweede lagere houten steun, die met rubber is bekleed. En met het andere been zet hij zich af in de modder. Door het gladde en grote oppervlak aan de onderkant glijdt de slee met de snelheid van een step over het natte slik zonder daarin weg te zakken.

De geschiedenis van de slikslee gaat ver terug. Al duizenden jaren hebben wadvissers de slee gebruikt om bij eb over het wad te steppen om snel hun palingen uit hun fuiken te halen. Vroeger was het een algemeen vervoermiddel op het oostelijke deel van het Groninger wad. Bij de jacht op eenden en ganzen werd het bijzonder doeltreffende voertuigje ook ingezet. En het waren de de slikglijders van de Dollard die aan het begin van de negentiende eeuw begonnen ansjovis te vangen, en deze vervolgens te zouten en te exporteren. Hun ambacht werd later overgenomen door de grote ansjovis-visserij op de Zuiderzee.

Wadslik is boterzacht, zodat het onmogelijk is om de palingfuiken te voet te bereiken. Steeds met één knie op een lage steun, en met béide handen op het dwarse hek van de slee, en steppend met het andere been kan een aardige snelheid bereikt worden, en dát met blote voeten en onderbenen.

Met een kottertje wordt eerst via allerlei omwegen over de vele geulen naar de fuiken getuft. In een volgbootje vaart de visser er dan zo dicht mogelijk naar toe, en ten slotte stept hij er met zijn sleetje op af. De verse palingen gaat aan boord van de slee, en de fuiken worden, waar nodig, vervangen door een op de slee liggend reserve-exemplaar.

Overigens werden met de sleetjes behalve palingen ook garnalen, spiering, en Dollardbotjes gevangen (en naast fuiken werd daarvoor soms "staand want" gebruikt, een ander vistuig). Naar verluidt is Dollardbot niet te vergelijken met bot uit de Noordzee en is de smaak zelfs afhankelijk van met wat voor tij deze bot is gevangen. En wat de garnalen betreft: deze werden pas later een delicatesse, aanvankelijk werden er daarom goedkoop eenden en ander kleinvee om de Dollard mee gevoed, tot zelfs varkens aan toe. (Sommige lekkernijen worden nu eenmaal rijkelijk laat door mensen gewaardeerd: de kuit van de steur werd vroeger aan varkens gevoed...)

Op het wad bij de Dollard werd tot voor kort nog door één visser gestept op een slikslee. Piet Kolthof (†), bijgenaamd Pie Tidde, uit het Noord-Groningse dorp Hongerige Wolf, was de laatste traditionele visser, die de slikslede, ook wel kraite genoemd, nog dagelijks gebruikte. De slikglijders dreigden voorgoed te verdwijnen, maar zijn vriend, visserman en fotograaf Karel Vaszlovszky uit Winsum (Gr.) nam zijn sliksleden over en bouwde ze na, eigenhandig én historisch verantwoord. Zijn achterliggende gedachte was ze weer te gebruiken bij sommige vormen van traditionele wadkustvisserij: “Ik geniet ervan dat dit op de achtergrond geraakte traditionele wadvisserij-vehikel nu niet alleen door het publiek, maar wellicht ook door vissers weer ingezet gaat worden.” En met succes gaf hij dit traditionele wad-attribuut een tweede leven.

Bij het proeflokaal 't Ailand in Lauwersoog werd het afgelopen najaar een sliksleewedstrijd op de vier kraites van Vaszlovszky gehouden, als onderdeel van een campagne voor het behoud van de kennis en het vakmanschap van de traditionele visserij op het wad.

Dat wil ik zien, dacht ik en voegde de daad bij het woord. Ad oculos en in actie zijn ze natuurlijk het mooist. Dus tot slot deze beelden. Hoe armer, hoe inventiever!


Bron

Frederik Weijs, De ambachtelijke visserij: binnenwater, kust en zee, Zuid Boekproducties, Lisse, 1993, p. 173.