Tataland

Miljoenen jaren geleden stroomde de rivier de Eridanos van Lapland via de Baltische Zee naar de Noordzee. Het was een rivier zo groot als de Amazone. Bij haar monding zette ze grote hoeveelheden spierwit zand af. Dit witte zand vormt de basis van ons land. Schrijver-filosoof Bram Esser en ontwerper Francois Lombarts doen verslag van hun expeditie op weg naar de bron van Nederland. Vandaag deel 4: Tataland.

De jongen op zijn mountainbike wijkt uit en passeert ons met een sierlijk bochtje. Hij lacht en kijkt nieuwsgierig naar ons. Dat is voor het eerst. Meestal worden we voor rotte vis uitgemaakt als wielrenners ons passeren. We geven ze geen ongelijk. Door de uren op het strand hebben we zandbenen gekregen en daar ga je van zwalken. De zijkanten komen op je af als je landinwaarts trekt.
Bermen, vangrails, stoepranden, bordjes, palen, afrasteringen. Ineens word je weer ingesnoerd in het mobiliteitskorset van de ruimtelijke ordening.
De jongen groet ons vriendelijk. We groeten terug. Rouwdouwers zijn we, maar aardige rouwdouwers. Met onze mummies op de rug sjokken we voort naar iets dat we hebben gezien. Een vreemdsoortige heuvel steekt als een puist uit het braakland omhoog. De heuvel moet worden onderzocht.



We ontdekken een idyllisch schelpenpad dat naast het asfalt onderaan de kunstmatige heuvel omhoog slingert. Dit pad is aangelegd door restaurant IJmond. Het is volkomen misplaatst tussen het met gras begroeit puin. Net als het restaurant zelf trouwens; een plat gebouwtje uit de jaren vijftig met markiezen. We loeren naar binnen en zien grote bloemenvazen op sokkels en bestek op damasten tafellakens. Als de disgenoten even zouden opkijken om hun glas wijn te heffen dan zouden ze door het glas de oranje gasvlam zien van de hoogovens in de verte. Deze aangeklede binnenwereld contrasteert wonderbaarlijk met de ruigheid van de buitenwereld. We gaan niet naar binnen, want wij zijn van buiten en ik weet zeker dat een van de bloemvazen zal sneuvelen.
Naast het restaurant staat een monumentale obelisk opgericht ter nagedachtenis van Justus Dirks (1825-1886), ingenieur eerste klasse van Rijkswaterstaat. Hij heeft ervoor gezorgd dat het kanaal er kwam. Zo werd Amsterdam met de Noordzee verbonden. Duizenden arbeiders hebben het kanaal met de hand gegraven, zij zijn anoniem gebleven. Alleen Justus heeft het gered. Het is een mooi monument met drie bankjes ter contemplatie. De stenen pilaar doet denken aan sommige militaire monumenten. De Waterstaat eerde ooit haar helden als gevallen soldaten. Dat bevalt ons.
Bij de afdaling komen we nogmaals de fietser tegen, de jongen op zijn mountainbike. Hij is afgestapt want hij ziet dat we ontdekkingsreizigers zijn en wil weten waar de reis naartoe gaat.
‘Den Helder,’ zeg ik.
‘Lapland,’ verbetert François. De jongen heet Stephan Ernens en hij werkt bij Tata Steel (zo heten de hoogovens tegenwoordig). ‘Als jullie willen mogen jullie wel bij mij blijven slapen,’ zegt hij. Dat willen we heel graag want de duinen zitten overal. Even later ligt dat zand bij onze gastheer, op de vloer. Het maakt hem niet uit: ‘Ik zag jullie lopen en dacht: “dat zou ik ook wel willen”,’ zegt hij.
François kookt gnocchi uit dankbaarheid en daarna moet Stephan een uurtje voorslapen. Hij werkt ‘ s nachts op een kraan en omdat hij boven vaak moet wachten op werkzaamheden leest hij boeken over sjamanisme. ’Jezus was ook een sjamaan,’ legt Stephan uit. Soms speelt hij daarboven gitaar, maar dat is hem afgeraden want de klant kan een verkeerde indruk krijgen als iemand gitaar ziet spelen bovenin. Terwijl hij slaapt doen de zandmannetjes de afwas.
De volgende dag neemt Stephan ons mee naar het wonderlijke Tataland. Zo noemt hij de hoogovens. ‘Het is een stad zo groot als IJmuiden, met eigen regels,’ licht hij toe. Nadat onze paspoorten zijn gecontroleerd mogen we ons omkleden. Bij restaurant de IJmond voelden we ons ongemakkelijk, maar in deze kolossale hal waar alles robuust en zwaar is, bewegen we ons een stuk vrijer. Hier kan niks stuk of omvallen.
In Oranje overalls van Corus, de vorige eigenaar, en harde kunststof helmen betreden we de verboden stad. Er rijden steekwagens rond van het Duitse merk Paus. Bonkige gele autootjes, een blok staal op wielen met een vooruitgestoken spies om rollen gewalst staal mee te verplaatsen en rond te rijden. Het is bizar om te zien hoe zo’n wagentje met gemak twintig ton versleept. Het kan allemaal in het wonderlijke Tataland. De productie van ijzererts tot eindproduct duurt een maand of twee. Ik heb het gevoel dat je er huizen van kan bouwen, maar er wordt mij verzekerd dat er voornamelijk bier- en frisdrankblikjes van worden gemaakt. Al die moeite voor een wegwerpproduct. Het gevoel bekruipt mij dat dit niet heel lang zo door kan gaan. Ooit is het ijzer op en met een groeiende vraag uit China zal dat niet heel lang meer duren.
Via veilige paden die met groene verf op het cement zijn geschilderd, komen we in het hart van de fabriek. Stephan leidt ons rond en zorgt ervoor dat we niet worden overreden door een ‘pausmobiel’. Hij laat ons de zijn ‘wijk’ zien, productiehal V, de hele stad is onmogelijk te bezichtigen in die paar uur die we hebben.
Op een kruispunt van groene paden waar staalbalken op heuphoogte zorgen voor een ram vrije zone komen we wat oudere werknemers tegen. ‘Vroeger was alles beter,’ zegt Jan, een kleine stevige man met een grijze snor en blauwe pretoogjes. Jan werkt al veertig jaar in deze fabriek: ‘We werkten toen met drieëntwintighonderd man, dan viel het niet op als er eentje wegliep om patat te bakken. We hadden er ook een bij zitten die vis rookte. Dan kwam de chef soms voorzichtig vragen of dat vandaag misschien kon worden overgeslagen omdat hij klanten op bezoek had.’ Jan schiet in de lach want hij kan het zich ook bijna niet meer voorstellen. Er werken door automatisering nog maar negen duizend mensen in de fabriek. ‘Je had hier vroeger de maagdenhal. Honderden vrouwen die alleen maar bezig waren met het checken of het blik goed was. Daar mochten wij niet in de buurt komen omdat ze anders zouden worden afgeleid.’ De maagdenhal is opgeheven want hun werk wordt nu gedaan door een laserrobot.
Er is veel veranderd. Robots rukken op en een kantoortje middenin de hal is omgebouwd tot Islamitische gebedsruimte. Die zal er veertig jaar geleden ook niet zijn geweest. We lopen verder. ‘Ik moet het iedere keer opnieuw horen,’ zegt Stephan. ‘Vroeger was alles beter. In de hal werd gevoetbald en ze hadden een groentetuintje hierbuiten wat gewoon een wietplantage bleek te zijn. Het klonk als een goede tijd. Je kreeg uren terug als je je vrije tijd besteedde aan een cursus.’
Toch heeft ook Stephan het ook al over vroeger. Vroeger is dan zes jaar geleden, de tijd dat hij nog gitaar mocht spelen in de kraan. Maar Stephan is niet van plan hier veertig jaar te blijven. Het liefst schrijft hij gedichten en maakt hij kleurig schilderijen.
Het wordt tijd om te gaan. ‘Ik breng jullie wel even naar het strand,’ stelt Stephan voor. ‘Nou dat zou fijn zijn,’ zeg ik. Maar ik weet dat het niet kan. De landmeter moet iedere meter zelf afleggen, anders kloppen zijn metingen niet meer. Zodoende worden we weer afgezet aan de rand van het gebied.
Als muizen dwalen we door het sluizensysteem van IJmuiden haven, dan weer oostwaarts, dan weer westwaarts draaiend, maar altijd met de zee op grote afstand. Er gebeurd daar meer dan je zou denken, in de restruimtes van de haven. Mensen rijden er heen met hun auto en gaan wandelen met hun hond. Een vader kneed zijn kleuterzoon tot echte man en laat hem rondjes rijden over een informele crossbaan. Ik heb nog nooit zo’n kleine racemotor gezien. Het duurt de rest van de dag voordat het machinelandschap ons laat gaan. Muizengangetjes in de ruimte, dat is wat we nodig hebben, om te ontsnappen aan de schaal.
Tegen zonsondergang komen we langs een strandkolonie in Katwijk. Gepensioneerd meubelmaker Jan Beentjes woont hier zes maanden per jaar in een zelfgebouwd huisje. Hij nodigt ons uit voor halve liters. Blikjes die waarschijnlijk zijn gemaakt in de fabriek die we in de verte zien.
Jan Beentjes vertelt dat we dat hele stuk door de sluizen niet hadden hoeven lopen. Er is daar een veerpondje die je naar de andere kant brengt. ‘Je hijst de vlag en dan ziet de schipper dat hij klanten heeft. Voor vier euro brengt hij je naar de andere kant van de havenmond.’ Een muizengang voor voetgangers; het is er dus al.
Onze blik gaat telkens weer naar de zwijgende kolos in de verte. Hij pompt witte pluimen door een koeltoren omhoog. Wolken worden als zandbanken afgezet aan het firmament.


Deze tekst kwam tot stand door Nida Art Colony en Satellietgroep.
Ga voor informatie over de auteurs naar francoislombarts.com en
bramesser.com.