Samen eten

Bij de filmvertoning van Le charme discret de la bourgeoisie in Kriterion op 19 januari sprak Rogier van Reekum zich uit over filosofie, bezuinigingen en burgerij.

Luis Buñuel’s Le charme discret de la bourgoisie uit 1972 stelt de burgerij ten toon. Buñuel zei er zelf over dat hij in zijn film met humor deed wat hij in eerder werk met geweld probeerde te zeggen. In een surrealistische aaneenschakeling van sociale gelegenheden wordt het burgerlijke leven voor schut gezet. Natuurlijk is de burgerij in Buñuel’s handen laf en huichelachtig, maar meer nog hangt er een onbestemdheid tussen de hoofdfiguren die de film grotendeels tafelend doorbrengen.



Het is vandaag nodig om over ‘de burgerij’ na te denken, en wanneer ik zeg ‘nadenken’ dan bedoel ik dat het nodig is om het experiment van de burgerlijke samenleving tegen het licht te houden en ons af te vragen of dat experiment wel de moeite waard is. Onder het thema ‘reflectie’ programmeerde bioscoop Kriterion in samenwerking met Humanities Rally een viertal films in reactie op de kaalslag in de geesteswetenschappen. Toen ik werd gevraagd een film te kiezen, dacht ik meteen aan Buñuel’s bijtende klucht.

Voor degenen die het niet weten: de alfa-studies worden al geruime tijd financieel afgeknepen. Sinds de financiële crisis van 2008 is dat proces in een hogere versnelling gezet. Ook aan mijn eigen Erasmus universiteit in Rotterdam, waar binnenkort geen filosofie meer bestaat. Nadenken hoeft niet meer. Het bracht te weinig op. Voor de aanval op de geesteswetenschappen zijn allerlei redenen te geven: de onderwijsexpansie, het universitair management, een veranderende arbeidsmarkt voor kunst, cultuur en beschouwing, het internet, de politiek, en nog meer van dat soort zaken.

Op de bottom line is onduidelijk waartoe het geesteswetenschappelijk onderwijs en onderzoek op aarde is. En laten we ons geen illusies maken: onze huidige politieke elite heeft geen enkel idee hoe de besteding van publiek geld aan geesteswetenschap verantwoord kan worden. Dat wordt andermaal duidelijk in deze nieuwe ronde van inkrimpingen. Het is jammer, maar van hen valt niets meer te verwachten. Bij aanhoudende tekorten in de staatskas zullen zij dan ook niets anders kunnen bedenken dan eerst en vooral te snijden in het academische vet. Dat is precies wat de geesteswetenschappen zijn geworden: de uitdrukking van vrije tijd, luxe en veelvraat. Leuk voor als er over is, maar bij schaarste het eerste dat er af moet.

Dàt de onduidelijke rol van de geestelijke reflectie het probleem is, zegt veel over onze huidige situatie. Kennelijk zijn we allemaal vulgaire materialisten geworden, overtuigd van ons technologische vernuft. Kijk maar naar de o zo leuke filmpjes van TED: daar worden alle problemen van de wereld weg-ontworpen door jonge, frisse vernieuwers die overal kansen en mogelijkheden zien. Niemand zit te wachten op ‘geesteswetenschappers’ die zich bedrijven in deprimerende zaken als ‘kritiek’, ‘discussie’, ‘herinterpretatie’ en bovenal ‘problematiseren’.

Grofweg zijn er op dit moment twee pogingen om de ‘geesteswetenschappen’ in leven te houden. Ten eerste is er een zelfverklaard conservatisme, dat de afbraak van de universiteit en de alfa-disciplines in het bijzonder ziet als de ondergang van onze beschaving en zegt op te komen voor een ‘adel van de geest’. Gezien die verwijzing naar aristocratie is het geen verrassing, dat het hier gaat om klassenstrijd: sommige mensen moeten worden vrijgesteld van handarbeid, opdat zij zich bezig kunnen houden met de ‘hogere’ zaken in het leven. De geesteswetenschappen waren natuurlijk altijd al een manier om geprivilegieerde ouders de mogelijkheid te geven hun kinderen al even geprivilegieerd te maken. Eén ding is volkomen duidelijk: de burgerij slikt dit zoete broodje niet meer. Mensen met een wifi-verbinding laten zich niet door anderen vertellen wat waar, schoon en goed is. Dat googlen ze zelf wel. Zeggen dat je het beter weet en op grond daarvan ook nog eens vrijgesteld willen worden van arbeid, gaat niet meer. En eerlijk gezegd vind ik dat maar goed ook.

Een tweede poging om de geesteswetenschap te redden, komt uit het beleidsveld. Daar heeft men het over ‘toegevoegde waarde’ en ‘valorisering’. Deze oplossingsrichting is vergelijkbaar met die in de kunst- en cultuursector. Het publieke geld wordt gekort en de makers moeten de hort op. Óf je vind een rijke suikertante die de tent draaiende houdt, óf je zorgt dat je genoeg publiek trekt en voldoende kaartjes verkoopt. Zo worden geesteswetenschappers aangemoedigd om met bedrijven en geldschieters in zee te gaan. Stopt een consortium van bedrijven en laboratoria miljoenen in biomedisch onderzoek dan doen ze er voor de sjiek ook nog een paar aio’s ethiek, filosofie of geschiedenis bij, die dan mogen ‘reflecteren’ op hetgeen de echte wetenschappers allemaal bekokstoven. Kun je geen mecenas vinden dan rest de markt: zorg als geesteswetenschapper dat jouw onderzoek en vakgebied enorm populair wordt onder ‘het bredere publiek’. Maak het sexy, leg het makkelijk uit, laat de ‘relevantie’ zien, schrijf een opiniestuk, schuif bij Matthijs aan tafel. In plaats van conservatisme, is dit een soort vlucht naar voren: geesteswetenschap kan alleen nog maar als er vraag naar is. Ik weet niet wat ik erger vind: claimen dat je adelheid van geest hebt, of je laten inhuren als een soort reflectie-drive-in-show. U vraagt, wij reflecteren. Voor de goede orde: ik word niet betaald voor dit stuk.



Beide oplossing vind ik helemaal niks. De eerste sluit moedwillig zijn ogen voor de politiek economische realiteit, de tweede geeft zich er volledig aan over. Een toekomst voor de geesteswetenschappen, voor ‘reflectie’, moet bestaan uit een grondige transformatie van wat zij pretendeert te doen. Het is op dit punt dat ik denk dat we na moeten nadenken over ‘de burgerij’ en haar experiment van een ‘burgerlijke samenleving’. Daarmee bedoel ik het soort samenleven dat zich sinds de tweede helft van de 18de eeuw over de wereld heeft verspreid. Met behulp van de fictie dat iedereen burger is, of in elk geval kan worden en daarmee fundamenteel vergelijkbaar is geprobeerd een nieuwe orde te stichten. Wat heeft dit experiment allemaal opgeleverd? Emancipatie, kapitalisme, film en televisie, Hollywood, de vrijheid van meningsuiting, islamofobie, en zo kan je nog een tijdje doorgaan.

In de kern draait het burgerlijke experiment om een hypothetische mens, die er volgens de theorie wel moet zijn maar in de praktijk nog niet is aangetroffen. Dit Higgs-deeltje van de burgerlijke wereldversnelling is het ‘autonome individu’. Net als het Higgs-deeltje zegt de theorie van burgerlijkheid dat de mensengemeenschap uiteindelijk is opgebouwd uit ‘autonome individuen’. De burgerlijke samenleving is daarmee niks anders dan een grote, experimentele opstelling, waarmee we denken het bestaan van individuele autonomie te kunnen aantonen. Als we maar vaak en hard genoeg deeltjes op elkaar laten botsen, voornamelijk door oorlog en vrijhandel, zal in de puinhoop van die botsingen het autonome individu zichtbaar worden. Het zal dan mogelijk zijn om een waarde om te zetten in een natuurwet. Dan kunnen we zeggen dat het individu vrij zou moeten zijn, omdat het in wezen vrij is. Individuele autonomie is een naakt feit geworden: Je hoeft er niet meer in te geloven om het te laten bestaan en mensen die zich nog wel vastklampen aan een of ander achterhaald geloof in collectivisme kunnen worden genegeerd, zoals evolutiebiologen een broertje dood hebben aan creationisten.

Niet hoeven reageren op de ander, dat is sowieso het toppunt van burgerlijke beschaving. Dat is de ‘charme discret de la bourgeoisie’: het zijn mensen die zich nergens door uit het veld laten slaan, voor hen is niets te gek of te benepen, ze laten de wereld over zich heen komen en lachen erom. Deze onkwetsbare levenshouding is duizend maal aantrekkelijker dan het idee dat we kwetsbaar zijn. Dat een afbeelding gewelddadig kan zijn. Dat iedereen ziek kan worden. Dat welvaart kan verdwijnen. Dat de natuur ook zonder ons verder kan. Voor wie gelooft in de hypothese van onkwetsbaarheid, is aantasting een inbreuk.

Aangeraakt worden, beïnvloed worden, geraakt worden, ontzet zijn, wordt een last. Dat anderen niet meelachen, wordt een gebrek. Dat iemand ziek is, wordt een kostenpost. Dat welvaart verdwijnt, wordt een bezuiniging. Dat het klimaat verandert, wordt een bedrijfsrisico.

En toch merken we, wij burgers, dat de bezwering van kwetsbaarheid niet tot autonomie leidt. Dat het onmogelijk wordt om naar anderen te luisteren. Dat het onbetaalbaar wordt om voor elkaar te zorgen. Dat het noodzakelijk wordt om met de concurrentie mee te gaan. Dat we de aarde moeten uitputten om genoeg te eten te hebben.

Buñuel’s film gaat over eten, samen eten en hoe de burgerij dat doet. Wat de film daarover laat zien, is even lachwekkend als angstaanjagend. De vraag die de film lijkt op te roepen is: waarom willen deze mensen eigenlijk samen eten? Wat hebben ze dan met elkaar dat om samen eten vraagt. Als je door niemand meer geraakt wordt en overal om kan lachen, waarom zou je dan nog eigenlijk samen eten. Samen eten wordt een gezelschapsspel. Een trucje. De ellende is dat het spel maar niet ten einde komt. Het houdt nooit op. De burger beweegt zich van etentje naar etentje, maar feitelijk is het allemaal hetzelfde gekronkel. De burgerij weet dat autonomie een naakt feit is en staat dus overal voor open, maar zij weet één ding niet: waarom zouden we eigenlijk nog samen eten?

Misschien is dat het begin van een nieuwe opdracht voor de geesteswetenschappen.

De biologie gaat over wat eten is. De geneeskunde gaat over wat je moet eten. De sterrenkunde gaat over waar eten vandaan komt. De geografie gaat over hoe het eten erbij ligt. De economie gaat over wie er te eten krijgt. De sociologie gaat over het bereiden en serveren van het eten. De geesteswetenschappen gaan over hoe en waarom we samen eten.