Ze komen als geroepen

Beeldend kunstenaar Stijn Verhoeff schreef het Verhaal van de Maand juni geïnspireerd op de tentoonstelling "All the way back" die hij in 2014 samen met Jasper Coppes voor de Deense galerie New Shelter Plan maakte. Lees – na het verhaal – ook het toepasselijke interview "The Beauty of Being Lost" met de makers.

Je doet de deur open, je stapt de kamer in. Je houdt de deur nog even vast.

De kamer is een zonverlichte kamer, hoog plafond. Je schat een meter of vier. Zeker weten doe je het niet, vanuit de deuropening kun je het niet goed zien.

Je bent hier nog niet eerder geweest en je kunt je niet herinneren dat iemand je naar deze kamer heeft gebracht. Toch ben je hier, in deze kamer. Vanuit het niets, zou je kunnen zeggen, al klinkt dat pathetisch en van pathetiek wil je niets weten. Pathetiek is net zoals het vallen van de nacht totale onzin.

Nacht is het allerminst. Het witte licht van de felle zon spat op de vloer van de kamer uiteen. Je moet je ogen dichtknijpen om iets op je netvlies te kunnen ontvangen.

Hoe ben je hier terecht gekomen? Waar was je voordat je hier was? Je weet het niet. Er lijkt geen verleden en vooralsnog is er geen toekomst.

Toch zet je twee stappen naar voren. Meteen vraag je je af of jij het bent die ze zet. Het lijkt er meer op dat ze voor je worden gezet, op dezelfde manier als dat de dingen zich aan je opdringen. Woorden, beelden, gedachten. Ze verschijnen zonder dat je er voor gekozen hebt. Ze nemen je mee zonder dat je er iets over te zeggen hebt. Het enige dat je kunt doen is je door deze stroom mee laten voeren en hopen op een goede afloop.

De deur valt achter je dicht.

Langzaam begin je te wennen aan het licht. Voorzichtig ontvouwt de kamer zich, als een kartonnen doos opent het zijn inhoud. De houten vloer onder je voeten krijgt gewicht. Er ligt een dun laagje zaagsel overheen gespannen. Gespannen is het juiste woord, alsof het ieder moment kan knappen.

Het valt je nu pas op dat je geen schoenen aan hebt.

Je doet nog een stap naar voren en je kijkt achterom. Drie voetafdrukken lopen in omgekeerde richting van je hiel naar de deur. Je beseft je dat er nu geen weg meer terug is. Een eerste piepklein verleden heb je geschapen. Of je dat nu wilt of niet.
Je hoeft niks te vrezen, vertel je jezelf.

Je kijkt om je heen; langzaam komen de muren in beeld. Je begint aan de kamer te wennen. Direct vraag je je af of de kamer ook aan jou went, of je wel welkom bent. Er is immers niets in de ruimte dat je een hand toereikt. Stil en inzichzelfgekeerd wacht de kamer je bewegingen af. Het is zelfs alsof de kamer je weer naar buiten probeert te duwen, gesloten als de kamer is.
Een indringer, dat ben je.

Als je het niet zelf had bedacht, had iemand anders het wel tegen je gezegd. Waarom deze paranoia? Waarom deze angst? Er is je toch niks aangedaan? Behalve het witte licht dat in je ogen snijdt is je nog niets overkomen.
Je schikt van je eigen onzekerheid. Zo ken je jezelf niet. Wat is er aan de hand? Wat staat er te gebeuren? Waarom vrees je dat er iets te gebeuren staat?

Het zou kunnen dat de kamer een klaslokaal geweest is.

Het gejoel van de kinderen en de energie die er hier als een bal door de ruimte heeft gestuiterd zie je zo voor je. De gedachte aan lachende, huilende, krabbende en pestende kinderen beangstigt je. De bezweette kinderhoofdjes en de honderden woorden die ze hier hebben geleerd. De ruimte loopt over van het leven dat hier plaats moet hebben gevonden.

Je trekt jezelf uit je gedachtenwereld en plaatst je terug in de ruimte. Het is akelig rustig, akelig stil zelfs. Je kunt het zaagsel onder je voeten horen kraken. Zo stil is het. Als het vandaag een dag zou zijn dan zou het beslist een zondag zijn, zo rustig is het. Maar hebben de dagen nog wel namen?

Er is niets dat er op wijst dat de nacht vandaag zal gaan vallen.

Je probeert je gedachten te beheersen. Er is geen enkele reden voor je onzekerheid. Je zou moeten genieten van de rijkdom van je geest. Laat maar gaan, die gedachten. Niemand heeft je verteld dat gedachten gevaarlijk zijn. Wie gelooft er in de voorspellende gave van woorden?

Toch blijf je op je hoede. Er hangt hier tenslotte een rare sfeer. Het is stil, veel te licht en er komen honderden stemmen op je af. Kinderstemmetjes, lerarenstemmetjes, spookstemmetjes. Je weet niet of je naar ze moet luisteren. En dus probeer je je te richten op dat wat tastbaar is.

Je besluit de kamer van links naar rechts af te gaan.

De linkerwand is leeg, op een paar sporen van schilderijen na. Als geheime deurtjes prijken hun omtrekken op de wand. Voor wie de deurtjes, deze ingangen zijn en waar ze naartoe gaan weet je niet. Ze hangen op ooghoogte, moeilijk bereikbaar, zwevend in de lucht. Misschien zijn het eerder uitgangen dan ingangen, denk je. Maar waarom zouden het uitgangen zijn?
Het zijn geen uitgangen, vertel je jezelf.

Je vervolgt je blik richting de ramen. Er komt zoveel licht in schuine banen doorheen gedrongen dat je er maar moeilijk naar kunt kijken. Als je je ogen de tijd geeft zie je dat er jaloezieën voor de ramen hangen. Ze zijn precies evenwijdig aan de baan van het licht afgesteld. Ze doen wat ze niet zouden moeten doen: het licht doorlaten. Je zou ze dicht kunnen draaien; in de hoek hangt een stok waarmee je in één enkele beweging al het licht uit de kamer zou kunnen bannen. Misschien dat je dan meer kan zien.
Je besluit het niet te doen.

Je wilt de kamer niet veranderen. Je wilt niet gezien worden. Je voetafdrukken vertellen al meer dan genoeg. Het liefst zou je ze uitgummen. Maar je weet dat elke stap die je zet om een vorige uit te gummen zelf ook weer uitgegumd zou moeten worden.
Je besluit door te stappen. Er ligt maar één weg voor je.

Voor de ramen staat een bureau. Tenminste, iets dat als bureau gebruikt wordt: het is een stellage van een stel op elkaar getimmerde latten waar een groot stenen blad op ligt. Op het blad ligt geen zaagsel. Het is glad en schoon en het reflecteert het licht op wonderbaarlijke wijze. Voor een fractie van een seconde zak je weg in dit galactische blad. Witte vlekjes fonkelen als kleine sterretjes, zwarte korrels slaan gaten in de structuur. Het is een chaotisch, doch evenwichtig patroon waarnaar het prettig kijken is. Je ogen glijden doelloos, maar vol overgave over het oppervlak dat vredig voor je ligt. Je vergeet even dat er achter je nog een wereld is, de wereld waar je zelf in staat. Het lijkt niet alleen lang geleden dat er een deur achter je dicht viel, de deur zelf lijkt er helemaal niet meer te zijn. De houten vloer, het zaagsel, voor een korte seconde zijn ze allen verdwenen. Het blad neemt je in zich op. Je denkt in het kleinste detail het geheel te kunnen zien.

Je begint je meer op je gemak te voelen nu je overzicht denkt te hebben. Het hypnotiserende blad heeft je rust gebracht. Maar het duurt niet lang. Als je terugkeert uit het oppervlak komt er een helderheid van geest over je: je staat hier in een helverlichtte kamer te trippen op een stenen tafelblad. Wat is er aan de hand?

Het ligt voor de hand te denken dat je droomt.

Je bent in een situatie geworpen die zo weer afgelopen zou kunnen zijn, waarna je je er niets van zult herinneren. Je bent hier maar één keer. Dat is wat deze ruimte je vertelt. Scherp in het detail en willekeurig in het geheel. Toch is er meer. Je weet zeker dat je niet droomt. In een droom ben je niet zo scherp, in een droom zijn de details niet zo sterk. Daar heb je de controle over jezelf. Toch?
Met name dit laatste verontrust je. Hoe kun je jezelf weer onder controle krijgen? Wat brengt je hier zo in de war? Je draait je om en ziet tegenover het bureau een kamerplant staan. De plant heeft al een tijd geen water gekregen, de aarde is droog en de bladeren hangen naar beneden. Het lijkt een rubberplant, maar je weet het niet zeker. Er is maar weinig dat je zeker weet. Als je eerlijk bent zou je zelfs kunnen zeggen dat je helemaal niets zeker weet.

Voor filosofische bespiegelingen is het nu niet het juiste moment. Deze kamer is al een raadsel op zich. Er zijn genoeg zaken die eerst uitsluitsel moeten geven voordat je je met existentiële vragen bezig houden kunt. Zoals het stof op de bladeren bijvoorbeeld, dat geen zaagsel is, maar gewoon stof. Grijze pluisjes samengeklonterd tot een dikke koek. Op zich niets vreemds, maar dat er op het stenen blad of op de houten vloer niet ook zulke stof ligt zet je aan het denken.

Je stapt op de plant af om het beter te kunnen zien. Je cirkelt er een keer omheen.

Als je de ronde hebt gemaakt zie je voor je op de vloer je eigen voetstappen liggen. Je besluit nog een keer precies dezelfde ronde te lopen en elke stap exact in de afdruk voor je te zetten. Alsof je in je eigen verleden loopt. Nogmaals draai je om de plant, tegen de klok in. Als je niet oplet raak je verstrikt in de tijd.

Precies op het moment dat je voor de derde keer aan de ronde begint laat je je hand voorzichtig over een blad glijden. Met een eenvoudige beweging trek je een dunne lijn door het stof. Je vervolgt je ronde om de plant. Bij het begin aangekomen stap je achteruit terug naar het bureau. Nog steeds met uiterste precisie, alsof je je eigen aanwezigheid terugdraaien wilt.

Maar waar ben je mee bezig?

Als een dwangneuroot draai je cirkels om een dode plant. Je stapt spastisch achteruit alsof je van hogerhand een opdracht toegefluisterd is. Je laat je vinger over een blad glijden alsof je een clue voor een detective achterlaat.

Waarom? Wat gaat er in dat hoofd van je om?

Je overweegt het stof weer netjes op zijn plek terug te leggen. Dan is dat probleem ook meteen weer opgelost. Maar je realiseert je al snel dat dat nog veel vreemder zou zijn. Bovendien, hoe zou je dat moeten doen? Alleen stof kan neerstrijken zoals stof dat doet. En waarom zou je überhaupt? Mogen ze niet weten dat je hier bent geweest? Mogen ze je sporen niet zien?

Maar wie zijn ze eigenlijk?

Direct besluit je het incident met de plant te vergeten. Het is genoeg geweest. Opgelucht laat je de plant met de dunne lijn en het cirkelvormige spoor voor wat het is. Het bevalt je dat je weer zeggenschap hebt over wat er gebeurt. Van een afstand gezien ziet de plant er sowieso gewoon uit. Waar maak je je druk om? Zo dicht op de dingen zitten heeft weinig zin, neem liever wat meer afstand. Waarom zou je je blik tot een vierkante meter beperken? Waarom zou je ingaan op ieder detail? Kom op zeg, één vierkante meter, de wereld is dan wel heel erg klein.

Zette je die lijn op het blad nu tijdens de eerste of tijdens de tweede keer dat je om de plant heen draaide?

Met je rug sta je naar het bureau, netjes met je voeten in de afdruk die je er nog niet zo lang geleden op de vloer achter hebt gelaten. In één vloeiende beweging laat je je naar achteren vallen, plaats je je handen op de rand van het bureau, druk je jezelf omhoog en schuif je je kont naar achteren. Het is een wonderlijke serie van bewegingen die misschien ingewikkeld moge klinken, maar uiterst soepel verloopt. Je voeten bungelen nu veilig boven de vloer. Stevig zit je op het galactische blad.

‘Even rust’, denk je hardop.

Je schrikt van je eigen woorden. Nog niet eerder heb je zo duidelijk van je laten horen. Het is überhaupt voor het eerst dat je je stemt gebruikt en meteen zulke rake woorden! ‘Even rust, nu!’ klinkt het nogmaals, alsof je de kamer berispt. Geen enkele twijfel valt erin te bespeuren.

Maar zijn het wel jouw woorden? Ben jij het die ze heeft gesproken? Als je eerlijk bent heb je nog steeds het gevoel dat je wordt bestuurd. Alsof de ruimte de regisseur is van het stuk waar jij de hoofdrol in speelt. Alsof de ruimte bepaalt wat er gebeurt.

Toegegeven, ze komen op het juiste moment, de woorden. Ze komen als geroepen.

Want kijk nu toch naar jezelf.