De historische depressies van John Stuart Mill

Toen filosoof en utilitarist John Stuart Mill (1806 - 1873) begin twintig was raakte hij zwaar depressief. In zijn autobiografie beschrijft hij hoe de memoires van Marmontel en de poëzie van Wordsworth hem weer uit het dal hielpen. Lees de bespreking van Leonie Wolters over Mill en het belang van frivoliteit.


De utilitaristische filosoof John Stuart Mill was bepaald voor zijn vak in de wieg gelegd. Zijn vader, James Mill, was historicus, econoom en schrijver, en had veel op met de theorieën van Jeremy Bentham. Zo gauw Mill senior merkte dat zijn zoontje een scherp intellect bezat, onderwierp hij hem aan een rigoureuze scholing, die zijn geest zo moest vormen dat het utilitaristische gedachtegoed van Bentham ook in de volgende generatie een capabele voortrekker zou kennen.

Zodoende begon Mill junior op zijn derde Grieks te leren en op zijn achtste Latijn. Voor zijn plezier componeerde hij een vervolg op de Ilias. Op zijn vijftiende las hij voor het eerst een werk van Bentham, en was meteen verkocht. Mill senior’s project was geslaagd: de jonge John maakte het tot zijn levensdoel de wereld te hervormen op utilitaristische grondslag. Maar op zijn twintigste gebeurde er iets wat Mill junior tot een complexere denker dan zijn vader zou maken. Hij viel in een zware depressie. Hij verloor belangstelling voor zijn politieke project, en vond zijn conditie te gênant oninteressant om er met iemand over te spreken. In zijn jaren laten geschreven autobiografie typeerde hij zijn toestand met de volgende strofen van Samuel Coleridge:

A grief without a pang, void, dark and drear,
A drowsy, stifled, unimpassioned grief,
Which finds no natural outlet or relief
In word, or sigh, or tear.

Mill schrijft dat hij deze dichtregels indertijd nog niet kende, en maakt deze observatie tot onderdeel van zijn latere verklaring voor zijn aandoening. Toen had hij geen idee wat er met hem aan de hand was, maar wist hij wel dat hij het zo geen jaar meer zou volhouden. Gelukkig begon een ommekeer toen hij de memoires van Jean-François Marmontel las. Een passage over de dood van diens vader bewoog hem tot tranen toe, en vanaf dit moment begon de buitenwereld hem weer te interesseren. Ook de pastorale poëzie van William Wordsworth hielp bij zijn genezing.

In zijn autobiografie concludeert Mill dat de opvoeding van zijn vader te doelmatig was geweest, en wel op twee manieren. Op de eerste plaats was het geluk van de mensheid volgens Mill een goede zaak - anders zouden wij niet van hem gehoord hebben als utilitaristisch denker - maar kon dit geluk niet tot direct doel worden gemaakt: ‘Ask yourself whether you are happy, and you cease to be so.’ Geluk is iets dat en passant gebeurt, niet als je er al te naarstig naar zoekt. Daarnaast was zijn gevoelsleven onderontwikkeld, doordat al zijn tijd was gaan zitten in het trainen van zijn analytische vermogens. In poëzie vond hij een toevoeging die niets met nut te maken had, maar zijn geest afleidde en verruimde. Zo leert een utilitaristisch denker ons dus over het belang van frivoliteit: een omtrekkende beweging bij het bereiken van een doel is essentieel, net als bezigheden die geen enkel extern doel dienen. Ook als het aankomt op het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen.