Twee steden

De Internet Gids zoekt gedaanteverwisselingen die Ovidius nog niet in zijn verzameling kon opnemen. Uit welke verlangens van welke hedendaagse goden ontspruiten die Nieuwe Metamorfosen? Sarah Arnolds gaat verder.

Ze had er altijd een hekel aan gehad als ze zeiden dat ze zacht was. Volgens hen waren haar handen zacht, haar buik en haar dijen; wanneer ze haar oorschelp in hun mond namen proefden ze melk, zeep, béchamel, dulce de leche, kip in gelei, asfalt in de zomer. Ze raakten werkelijk niet uitgepraat over haar romigheid, zodat wanneer ze uiteindelijk besloot haar kleren uit te trekken om hen de mond te snoeren, ze het nauwelijks meer voor elkaar kregen haar naar behoren te beminnen, omdat ze niet meer wisten wanneer de lakens eindigden en haar lichaam begon, en het maakte ze aan het huilen.

Natuurlijk ben ik zacht, denkt ze, wat denken ze wel niet; ik weet waar ik me moet scheren en waar ik wat dons moet laten zitten. Dit is mijn kast met de spiegel op de deur waarin ik naar mijzelf kijk als ik mijn benen polijst met een borstel en ze inwrijf met vet. Dit is waar ik mijn crèmes en oliën en een schaaf voor eeltige hoeken bewaar. Ze bleef zich wassen en scheren omdat ze soms, als ze voorover boog of iets zwaars tilde, ze het voelde prikken achter haar ribbenkast, en wist ze dat er daar binnen maar net genoeg plek was voor datgeen wat ooit haar zachtheid zou overnemen.

Nu ligt ze op haar buik op straat, op de verkeerde weghelft, met haar jurk opgeschort tot haar onderbroek. Ze staat niet op en zal niet opstaan, want hoewel de mensen en de duiven op een afstand blijven zien ze het meteen: levende meisjes hebben een andere manier van liggen. Haar fiets ligt enkele meters bij haar vandaan, midden op de trambaan. De chauffeur stapt uit en zet hem op de standaard. Hij veegt zijn mond af aan de mouw van zijn jas. De mensenzee op de stoep groeit en kijkt, geluidloos en zonder paniek; en zo lang als het kan, tot de wagens kwamen en er een tentje werd opgetrokken van witte lakens, blijven ze kijken. Wat ze niet kunnen zien is hoe in het tentje mannen in witte pakken haar jurk open knopen en zien dat ze gelijk had, dat ze altijd gelijk heeft gehad: een buitenkant van melk, met daarbinnen twee steden. Een kleine, waar betonwagens af en aan rijden en het door de laagbouw altijd wat harder waait; een grote, met een rivier door het hart, waar mannen samenkomen bij een boom om te roken.