Opgravingen

illustraties: Vere van der Veen


I. Appels


Het huis waarin ik tijdelijk verblijf ruikt naar appels. En dan bedoel ik niet de gebakken variant, met kaneel, als in appeltaart. Nee, het huis ruikt naar appels op het moment dat ze bijna van de boom vallen. Zo goed als rijp, maar nog wel zo zuur dat je tranen in de ogen krijgt wanneer je een hap neemt. Zelfs de slaapkamer ruikt ernaar. Het is niet dat ik doorlopend appels eet, of dat er een appelboom voor de deur staat. Ik heb geen idee waar de geur vandaan komt. Er is trouwens niets mis met de geur van appels, het is alleen nogal sterk. Een geur die met geweld mijn neus binnendringt. Het ruikt naar appels wanneer ik een glas melk drink en het ruikt naar appels wanneer ik naakt op bed lig (om te testen of het dan nog steeds naar appels ruikt).

Voordat ik vertrok had ik het dorp opgezocht op Wikipedia. 'Veel watervallen', stond er. En dat is waar, ik geloof niet dat er een dorp bestaat met meer watervallen dan hier. Aan drie kanten worden we omringd door hoge bergen. Het is midden juli. Een onverharde weg scheidt het huis van het water in de fjord. Er hangen geen gordijnen voor de ramen en iedereen die langsloopt kijkt even naar binnen. Sommige voorbijgangers steken hun hand op wanneer ze me zien zitten. Ze denken waarschijnlijk dat ik meneer Wense ben, van hem heb ik dit huis voor een paar maanden gehuurd. Niet dat ik op hem lijk. Wense heeft een grote baard en een klein gezicht. Op de koelkast hangt een foto van hem en een vrouw, ze staan op een kiezelstrand, de vrouw houdt vrolijk een stuk amberkleurig zeewier in de lucht.


Op vrije ochtenden zit ik achter het houten bureau in de woonkamer. Met duim en wijsvinger trek ik splinters uit de randen van het hout. Door het raam zie ik vogels een sliert vormen, slingerend bewegen ze zich net boven het wateroppervlak. Ook de toeristen bewegen in slierten. Op vaste dagen kan ik vanuit het keukenraam de cruiseschepen aan de kade zien liggen. Met de bergen op de achtergrond lijken het miniatuurboten, toch is het cruiseschip dat er vandaag ligt driehonderd meter lang, het heeft meer dan tweeduizend passagiers aan boord. Van het dek torent een zeegroene spiraalglijbaan de lucht in, als ik mijn ogen iets dichtknijp kan ik vanaf de top kleine schaduwen naar beneden zien glijden. Andere toeristen drentelen in waterdichte jassen door mijn straat. Soms staat iemand stil om een foto van mijn huis te maken, achter mijn huis stroomt een waterval van de rotsen. Met opgeheven camera stappen de toeristen een eindje naar achteren, het gras in, met hun wandelschoenen vertrappen ze de paardenbloemen. Ze drukken de knop van hun camera pas in wanneer zowel mijn huis als de waterval in beeld zijn. Afhankelijk van hun beeldhoek moeten sommigen zo ver naar achteren stappen dat hun enkels het water raken.




II. Aroma, oude soep


In het hoogseizoen zijn er vijf keer zoveel mensen in het dorp. Het maakt dat cafés en restaurants vooral zomers geopend zijn. In de vensterbanken liggen folders, verschillende talen door elkaar als stemmen op een vliegveld. De folders bieden walvistochten aan, of excursies om het aroma te ruiken. Natuurkunde van het aroma, staat er op de achterkant van een van de folders. En ook: Het aroma wordt veroorzaakt door de zonnewind. Normaal gezien treedt het verschijnsel vooral op in gebieden rond de Noorden Zuidpool. De precieze oorzaak van de chemische reactie die de geur voorbrengt wordt nog zwaar bediscussieerd.

Aroma. Het ruikt naar oude soep. (Maar dat vertel ik de toeristen niet.) In tourbussen worden ze af en aan naar dezelfde plek gebracht om het aroma te ruiken. De ene bus is nog niet vertrokken, of de volgende komt al aanrijden. Wanneer de toeristen uitstappen hangt de geur van hun voorgangers nog in de lucht. Er zijn ook exclusievere tochten, in kleine bussen, naar gebieden die alleen via onverharde wegen te bereiken zijn. Het is mijn taak om met deze groepen lange wandelingen te maken. De wandelaars dragen waterdichte tassen, broeken en jassen die nog maar kortgeleden zijn gekocht in een sportwinkel die naar kunststof ruikt. In een rij lopen ze enthousiast de helling op. Net zoals ik dat de eerste keer deed, twaalf weken geleden. De tweede keer bewoog ik iets langzamer, de derde keer voelde ik een blaar op mijn linkervoet.

Met mijn handen in mijn zakken tel ik op mijn vingers de dagen. Dit is de tweeënveertigste keer dat ik de helling op loop. De tweeënveertigste keer dat ik op dezelfde rechthoekige steen stap. Ik denk aan het woord zeepsteen. Een steensoort waar je beeldjes uit kunt hakken, niet zo zacht als zeep natuurlijk, maar voor steen vrij weerloos. Ik stel me een helling van zeep voor. Pastelkleurige brokken. Toeristen die de helling met hun schoenzolen steeds gladder maken. Toeristen die stuk voor stuk naar beneden glijden.

De laatste stap omhoog. Nu volgt er een vlak stuk, het pad leidt door een veld van paarse lupines.

‘Mooi hier hè’, zegt een vrouw in een rode jas.

‘Ja’, zeg ik.

De toeristen vertragen hun pas. Ze maken foto's van de lupines en een waterval in de verte. Ik sluit mijn ogen, niemand die het merkt. Het geluid van de waterval, of een snelweg, auto's die voortrazen over een nat wegdek. Na het lupineveld wandelen we zo'n veertig minuten over kale grond, ik wijs de toeristen op korstmossen die patronen op de stenen maken. We naderen het eindpunt, een paar meter verderop begint het geurgebied, het terrein wordt omringd door geel geverfde houten paaltjes. De plek doet denken aan een archeologische opgraving, alleen kun je een geur niet bewaren in de grond, en geuren uit het verleden niet opgraven.

We zijn ver genoeg van de bewoonde wereld om geen hinder van andere geuren te ondervinden. Van de visfabriek bijvoorbeeld, of van de dode meeuw die in een greppel ligt te rotten. Ook de appels zijn ver weg. Misschien valt het ook wel mee met die geur in mijn huis. De toeristen gaan in een kring staan, sommigen ademen diep in, hun borst zwelt ervan op. Niemand maakt geluid, alsof we het aroma alleen kunnen ruiken wanneer er geen lawaai is. De kring blijft nog een paar minuten zo staan, dan haalt iemand luid zijn neus op, nog een, verschillende toeristen krijgen van de kou een loopneus. De vrouw met de rode jas deelt papieren zakdoekjes in het rond.

‘Ik ruik niets hoor’, zegt een oudere man.

‘Ik ook niet’, zeg ik.

De groep is van tevoren gewaarschuwd dat we het aroma moeilijk kunnen voorspellen. Wanneer toeristen een wandeling voor niets hebben gemaakt, krijgen ze van ons een dag later een tweede tocht aangeboden, gratis. Bij de walvistochten gaat het ongeveer hetzelfde.

Maija vertelde dat ze een man op haar boot had die de vaartocht zes keer had gemaakt, zonder een walvis te zien. Hij werd boos en wilde statistieken inzien, die man. Maija zegt dat de toeristen langzaam veranderen. Eerst bezochten alleen hoogopgeleiden het dorp, ze reisden langzaam en gaven veel geld uit. Tegenwoordig brengen de cruiseschepen van alles de haven binnen. Net als veel andere dorpsbewoners weet Maija de namen en schema's van de schepen uit haar hoofd. Ocean Diamond, Costa Mediterranea, Pacific Princess, Silver Wind. De cruiseschepen laten hun dieselmotoren de hele dag draaien. Het stinkt in de haven. Op de dagen van de cruiseschepen blijven veel dorpsbewoners binnen. De passagiers lunchen aan boord en hebben dan een paar uur om de omgeving te bekijken. Ze stellen domme vragen, geven niets uit, en ongegeneerd maken ze foto's van de dorpsbewoner die per ongeluk toch boodschappen doet.

Maija herhaalde zinnen die ik de afgelopen weken vaker heb gehoord. Het dorp heeft een hekel aan de toeristen. Gisteravond zag ik kinderen vanaf de kade stenen en kluitjes aarde naar een wegvarend cruiseschip gooien. Ze schreeuwden er dingen bij, wat kon ik niet verstaan.

De excursie van vandaag zit erop. Voor de schuifdeur van de supermarkt staan mijn wandeltoeristen, ze eten groene appels. Aan de kassa worden ansichtkaarten van het aroma verkocht. Omdat een geur moeilijk af te beelden is staat het geurgebied met de gele paaltjes op de foto. De gele paaltjes steken scherp af tegen het kale landschap. (Waardoor de kaart meer naar de verf op de paaltjes ruikt dan naar het aroma.)

Op dagen dat we de tocht voor niets hebben gemaakt vragen de toeristen of ik de geur kan omschrijven. Het is geen makkelijke geur, zeg ik dan. Niet als een bloem, of patat. Sommige mensen hebben er een hekel aan, anderen kunnen er geen genoeg van krijgen. De toeristen vragen vaak lang door.

Als ik snel naar huis wil zeg ik dat het aroma naar ogen ruikt. Niet het oog van een mens, maar een caleidoscopisch oog samengesteld uit ontelbare kleine ogen. Elk vlies reflecteert een ander beeld: appels, bloed, de Atlantische Oceaan. De toeristen vragen vaak niet verder.



III. Afvoer


Het is zondag. Maija had beloofd om vandaag de geur in mijn huis te komen ruiken. Misschien is er iets mis met de afvoer, zei ze. Ik bedacht een rottend appelhuis in een van de buizen. Maija zei niet hoe laat ze zou komen, bang om haar te missen blijf ik de hele dag thuis. Ik lees het nieuws, doe de was en stofzuig onder de keukentafel. De ramen zet ik zo wijd mogelijk open. Het wordt koud in huis. Net na het avondeten hoor ik een stevig kloppen, wanneer ik de deur open steekt Maija een paar stengels rabarber in de lucht.

‘Uit mijn tuin’, zegt ze.

Maija legt de rabarber op mijn bureau, er zit aarde aan de stengels.

‘Wil je iets drinken’, vraag ik.

‘Koffie of thee?’

‘Koffie, lekker.’

Wanneer ik even later terugkom zit Maija op de bank, ze scrolt door een artikel op haar telefoon. Ik zet de koffie op het bureau en ga op een stoel zitten. Maija heeft nog niets over de geur gezegd.

‘Er wordt gewaarschuwd voor een storm’, zegt ze. Ze pakt de mok van het bureau en neemt een slok.

Het is even stil.

‘Denk je dat de walvissen last hebben van de storm?’ zeg ik dan. (Ook al had ik me voorgenomen om Maija niets over walvissen te vragen. Het zijn vast dezelfde dingen die de toeristen willen weten.)

‘Een storm is juist fijn voor de walvissen’, minder verkeer op zee.

Ik verschuif de rabarber en veeg een paar korrels aarde van het bureau. De appelgeur maakt me misselijk. Maija zet haar koffie neer.

‘Waar ruik je die geur waar je het over had? In de keuken?’

‘De geur is overal. Ik heb geprobeerd te achterhalen waar het vandaan komt, maar het ruikt overal even sterk.’

‘Ik ruik hier niets’, zegt Maija. Ze staat op en loopt naar de keuken.

‘Hier ruik ik alleen koffie. Wat voor geur is het precies?’

‘Het ruikt naar appel.’

‘Naar compost? Iets dat aan het rotten is?’

‘Nee, het ruikt juist heel fris, een appel die bijna rijp is.’

‘Misschien dat een appel zo ruikt in heel verre staat van ontbinding.’

‘Zo ver, dat hij opnieuw begint te ontstaan?’

‘Vind je het goed als ik naar boven loop?’

‘Nee, hier ruik ik ook niets’, roept Maija.

‘Het probleem moet ergens in de buizen zitten’, zegt ze even later. ‘Achter de muren, een plek waar we moeilijk bij kunnen. Ik zal Wense bellen om te zeggen dat er een vreemde geur in zijn huis hangt, het is een aardige kerel. Heb je hem ontmoet?’

‘Nee’, zeg ik, ‘ik heb hem alleen op een foto gezien.’

Ik toon Maija de gezichten op de koelkast.




IV. An aggressive, apple-like smell


Die nacht loop ik door een bos vol met appelbomen. Buiten slaat de wind tegen het huis. Het waait zo hard dat ik de ramen moet sluiten, ik word een paar keer wakker van de stank.

's Ochtends zijn de vuilnisbakken omgewaaid. Aan het eind van de straat ligt een tuinstoel op de weg. Ik maak koffie en ga achter het bureau zitten. Op mijn computer zoek ik naar dingen die naar appel ruiken. Dingen die naar appel ruiken. Ik lees over formaldehyde, een gas met een zeer sterke onaangename geur. An aggressive, apple-like smell, staat er. Formaldehyde wordt gebruikt in textiel, bij de vervaardiging van kleding en gordijnen. Ik ruik aan mijn blouse, ruikt inderdaad naar appel. Vervolgens loop ik naar mijn kledingkast, wanneer ik de deuren open verspreidt zich een enorme stank. Dit kan zo niet langer. Ik stop alles van textiel in lichtblauwe plastic zakken, het beddengoed gaat er ook bij. Er hangen geen gordijnen, dat scheelt, maar de kleding die ik nu draag moet nog weg. Ik loop naar beneden en pak mijn regenpak van de kapstok. In de hal trek ik alles uit, ook mijn onderbroek. De kleding vormt een kleine hoop op de ruwe houten vloer. Ik steek mijn benen door de pijpen van de regenbroek, het plastic beweegt koud tegen mijn huid. In mijn regenpak loop ik de woonkamer in. De bank heeft een zitting van stof. Met mijn hele gewicht trek ik de bank de deur uit, de tuin in. Nu is het huis vrij van textiel. Ik begin te zweten, mijn rug plakt tegen het regenpak. Ik ga weer achter het bureau zitten en lees verder over formaldehyde. Het wordt gebruikt om dode dieren te conserveren. Ik bekijk een foto van een man die een injectienaald in een dode inktvis steekt, de koude naald in het rauwe vlees. Ik leun naar achteren. Nog steeds ruikt het huis naar appels. Ik ruik het bureau en de stoel, de rabarberstengels, mijn computer en de stapel kranten. Ik sleep alles naar buiten. Zwetend sta ik in de lege woonkamer. Mijn regenpak ruikt naar appel, achter de muren ruikt het naar appel.




V. Atlantische Oceaan


Een aangespoelde walvis vult zich met methaangas en ontploft. Zo'n ontploffing stinkt naar maag en darmen, zegt Maija. Ze werkt al drie jaar op de walvisboot. Aan het gedrag van vogels kan ze zien wanneer een walvis op het punt staat uit te ademen. De vogels vliegen naar een plek op het wateroppervlak en cirkelen een paar seconden in het rond, vervolgens het sproeien van de opduikende walvis. Traag gaat dat, maar toch net te snel om een goede foto te maken. Afgelopen maand is het fjord bezocht door een bultrug. Ik fietste nietsvermoedend langs het water. Het was stil, of er was wel geluid, maar alleen van dingen die ik daar normaal ook hoor: de waterval en in de verte de visfabriek. Met mijn blik op het pad kwam van links een nieuw geluid. Ik keek opzij. Boven het water een spuitwolk en even later de grijs gestreepte onderkant van het dier. Er groeiden witte plekken op haar buik. De begroeide buik deed me aan iets ouds denken, iets dat al honderden jaren op de zeebodem leeft, een diepgerimpelde huid in het zoute water.

Ik loop naar buiten. Er is geen walvis vandaag. Langzaam stap ik door het vochtige gras, aan mijn voeten draag ik zwemsokken van zwart rubber. Het kiezelstrand ligt op vijf minuten van het pad, de grassprieten worden dunner, steentjes prikken door het rubber. Ik heb dit een keer eerder gedaan, met een groep ervaren zwemmers maakte ik een rondje door het donkere water. Vandaag wil ik verder zwemmen, het midden van het fjord bereiken. Ik stap het water in. Nog een stap. Als je lang genoeg in zee blijft voel je de kou niet meer. Ik loop totdat het water boven mijn middel staat, dan zet ik af tegen de bodem. Een paar slagen en ik ben al een paar meter van de kant. Nog iets verder en het huis is een klein blauw vierkant.



VI. Aarde


Ik wandel het pad omhoog, terug naar het dorp. In de tuin vind ik mijn telefoon op de plek waar ik hem heb achtergelaten, in een gleuf aan de zijkant van de natgeregende bank. De telefoon gaat vijf keer over.

‘Ik heb een probleem’, zeg ik wanneer Maija opneemt.

Een uur later staan we in de tuin voor het huis, ik in mijn regenpak en Maija in een korte broek met palmenprint. Ik heb Maija gebeld omdat ik haar nog nooit over iemand heb horen oordelen. Wel over toeristen, maar niet over individuen bedoel ik.

Beiden zijn we stil. Een paar van Wense's boeken zijn weggewaaid en liggen op straat.

‘Het valt best mee’, zegt Maija dan.

‘We kunnen alles gewoon terugzetten, niemand die het merkt.’

Maija pakt de rabarberstengels van tafel en brengt die als eerste terug naar binnen.