Lerner & grappen

De Internet Gids vroeg Nederlandse auteurs naar hun favoriete fragment uit het werk van de Amerikaanse schrijver Ben Lerner. Vandaag Miriam Rasch met een fragment uit zijn roman 22:04. Ben Lerner komt op 9 mei naar Amsterdam voor de Gidslezing in de Rode Hoed. Tickets kunt u hier bestellen.

Ongeveer op de helft van Ben Lerners roman 10:04 treedt de hoofdpersoon op in een panel aan Columbia School of the Arts, met Belangrijke Auteurs die spreken over ‘the origins of their genius’. Hij doet zelf heel bescheiden en wil het niet over genie hebben; in zijn lezing volgt hij het spoor van zijn schrijven terug tot in zijn kindertijd. De ontploffing van de Challenger-spaceshuttle is wat de schrijver in hem wakker kuste (dat zeg ik expres zo overdreven, want die bescheidenheid van de hoofdpersoon is een schoolvoorbeeld van valse bescheidenheid). De toespraak die Ronald Reagan hield en de grappen die de volgende dag op het schoolplein rondzongen, de een nog banaler dan de andere, deden hem inzien dat taal leeft, werkt, activeert, emotioneert, verbindt. Hij sluit zijn lezing als volgt af:


I don’t see anything formally interesting about the Challenger jokes, I can’t find anything to celebrate there; they weren’t funny even at the time. But I wonder if we can think of them as bad forms of collectivity that can serve as figures of its real possibility: prosody and grammar as the stuff out of which we build a social world, a way of organizing meaning and time that belongs to nobody in particular but courses through us all. Thank you.


Het citaat bleef me bij, hoewel gemutileerd door mijn niet zo goede geheugen voor tekst (ik kan ook nooit grappen onthouden). Het werd zoiets als ‘prosody and grammar that courses through us all’, ik zag een stroom van klanken voor me die door de wereld voert en met taalstrengen de mensen aan elkaar verbindt.

Zes keer komt het woord ‘prosody’ terug in de roman, zie ik als ik het citaat terugzoek in mijn e-boekversie; evenwichtig verdeeld over begin, midden (wanneer het panel plaatsvindt) en einde. Het begint als het stralend lichtpunt van de ambitie van de jonge schrijver, het uitvinden van een nieuwe taal die in zijn briljantie allen zal verblinden; uiteindelijk blijft er weinig meer van over dan de banale mop, parasitair gedrag op iets wat allang bestaat, wat zich aan je opdringt, jeukerig en zuigend, niet te verdelgen.

Het ging mij echter om de grap. Simpel gezegd om het idee dat een grap, niet eens een bijster grappige grap (er was een mop met shampoo, schaamteloos en banaal en kinderlijk: ‘How do they know what shampoo Christa McAuliffe used? They found her head and shoulders’, hihihihihihi), een fundamentele basis van gemeenschappelijkheid kan vormen, dat zulke moppen alle mensen van alle rangen en standen aan elkaar knopen in de taal. Een prachtig idee, vind ik. Hetzelfde kun je zeggen van populaire tv-programma’s, top 10-hits, talkshows, de taal van Oprah en Dr. Phil en De Jeugd van Tegenwoordig, over politieke toespraken, zoals die van Reagan die de schrijver aanhaalt, maar ook over sweeping statements uit filosofie en wetenschap zoals ‘Wij zijn ons brein’, en dus gaat het in de grond ook op voor poëzie.

Maar dan. Hoeveel van de mensen die delen in ‘prosody and grammar’, die zich bewegen in de gemeenschappelijke wereld die daaruit wordt opgebouwd, zullen begrijpen wat hier eigenlijk staat? Hoe vaker ik het citaat lees, hoe verder de groep van ‘us all’ lijkt te krimpen. Nee inderdaad, niemand bezit deze ‘manier om betekenis en tijd te organiseren’, behalve misschien de schrijver zelf, die over de hoofden van de rest heen stapt door van een grapje op deze zin uit te komen, het banale ver achter zich latend.

Vandaar ook die valse bescheidenheid. Wat de roman natuurlijk alleen maar intrigerender maakt.