Noodzaak van een hoofd

Lees in de wekelijkse wisselcolumn van De Internet Gids 'Noodzaak van een hoofd' van Sarah Arnolds over het gewicht van een hoofd en Etgar Keret.

Het is de tiende woensdag van het jaar. In bed, op je telefoon: Sanders en Trump winnen de voorverkiezingen in Michigan, er vindt een zonsverduistering plaats die alleen vanuit het midden van de Stille Oceaan in zijn volledigheid te zien is. Nieuws waar je nu niets mee doet, een plek waar je nooit zult zijn, slaap in je ogen. Als je een hond hebt en deze in de vroege ochtend uit wilt laten trek je handschoenen aan. Bijtend koud is het. Misschien rijdt er een eerste tram, er is nog nergens koffie, het is stil en niemand hoeft iets van je. Je hond plast tegen een jonge iep, het krijtbord in de etalage van een nog gesloten broodjeszaak prijst een zacht bolletje krabsalade aan voor de uitermate vriendelijke prijs van één euro vijfennegentig en daar, op de stoep voor een waterpijpcafé in het zuiden van de stad, ligt een hoofd.

Het hoofd dat vorige week op een stoep aan de Amstelveenseweg werd aangetroffen behoorde toe aan een relatief kleine speler in de Amsterdamse onderwereld en stond met zijn blik naar de donkere ramen van het waterpijpcafé gericht. Het hoofd is een mededeling waarvan de nuances me waarschijnlijk ontgaan, maar om de algemene strekking ervan kun je nauwelijks heen. Hier is iets heel erg menens. De kop van Medusa op Athene’s schild, Marie-Antoinette onder de guillotine, een Amerikaanse journalist in een HD-video van de IS: hoewel elke cultuur en tijd zijn eigen specifieke codes en gebruiken kent rond onthoofding is het vaker wel dan niet een symbolische daad. Je hoofd is wie je bent. Geen krachtiger en afschrikwekkender bericht aan je vijand dan het aan de haren omhoog houden van zijn identiteit. 


In Etgar Keret’s verhaal Man zonder hoofd doen spelende kinderen een lugubere ontdekking in de bosjes achter het schoolplein. De politie tast in het duister over de locatie van het hoofd wat op het lichaam hoort, maar onder de jongens gonzen de geruchten: iemand heeft het hoofd meegejat, ergens voetballen ze er mee, de kop wordt als asbak gebruikt. “Volgens Gi’lad had het hoofd doorlopende wenkbrauwen en zo’n soort kuiltje in de kin als van die ene acteur in Romancing the Stone, en hij vertelde me ook dat het de ogen dicht had toen hij het zag, wat echt mazzel is, want als iemand zonder lichaam je aanstaart met zo’n blik van een dode, dan kun je blindelings, ter plekke in je broek schijten.”



Wat weegt een hoofd? Waarom stond er een emmer naast het hoofd op de stoep? En waarom duurt het bijna een week voor ik pas – en een onverklaarbaar schuldgevoel bekruipt me – aan de rest van deze man denk? Over de rest van de man die ook ergens moet zijn, zijn lijf, heeft niemand het. Het lag in een auto, de auto stond in brand, het moest zo snel mogelijk verdwijnen. 


In Keret’s verhaal wordt het hoofd niet meer gevonden, de identiteit van de man niet achterhaald en doven ook de indianenverhalen van de jongens uit. Een hoofdloos lichaam zegt simpelweg lang niet zoveel als een lichaamloos hoofd. Om een verhaal te kunnen vertellen heb je ogen nodig die herkennen en waar je aan wordt herkend, een mond die zichzelf kan voorstellen, en een kuiltje in je kin als je Michael Douglas bent. Zonder hoofd blijven we achter met een mededeling die een stuk lastiger te ontcijferen is – en minder tot de verbeelding spreekt.

Het meisje en haar hond, de uitbater van een broodjeszaak die met naar sinaasappelschillen geurende vingers het alarmnummer intoetst, ik in mijn bed aan de andere kant van de stad: we zijn hoogstwaarschijnlijk geen van allen de beoogde ontvanger van het signaal wat het afgehakte hoofd moet uitzenden. Het hoofd is een boodschap waar ik geen boodschap aan heb en toch laat het me in de dagen die volgen niet los, als de reclame van een product wat ik niet kan gebruiken maar waarvan de jingle zich met gemene weerhaakjes heeft vastgezet in mijn onderbewustzijn. Geen sterretje in mijn ruit, geen auto, geen rijbewijs zelfs, maar nooit zal ik vergeten: Carglass repareert, Carglass vervangt. Geen zuivere coke achter de platen van mijn systeemplafond, geen schimmige vrienden, geen schuld, maar het hoofd blijft bij me, kijkt met me mee als ik mijn belastingaangifte doe, duikt op in gesprekken waar het een dankbaar vehikel blijkt voor woordgrappen, in dromen waarin ik sjoel met gloeiende waterpijpkooltjes.

De gemeente timmert de shishalounge dicht. “HIER ADVERTEREN?” schreeuwen gele letters tegen een zwarte achtergrond, krap vierentwintig uur later: een reclamebedrijf ziet onmiddellijk advertentieruimte in de blanke spaanplaten voor de ramen, als de uitgelezen plek voor weer een nieuwe, niet te missen boodschap gericht aan iedereen die deze liever niet wil horen.