La Prima Linea

Een vriendin van mij vertelde tijdens de lunch over haar dochter, een begaafde studente van begin twintig die haar ouders nu te kennen had gegeven haar studie voor een jaar te zullen onderbreken om ‘even iets heel anders te gaan doen’. Een mededeling die mijn vriendin en haar man rauw op het lijf was gevallen, temeer daar dochter er, toen pa en ma begonnen tegen te sputteren, met een minzame glimlach aan toevoegde dat het weinig zin had haar op andere gedachten proberen te brengen, aangezien de termijn voor de inschrijving voor het volgende studiejaar al was verstreken. “Wat bezielt die kinderen toch?” riep mijn vriendin uit, “want ze doen het allemaal, vooral die meisjes lijkt het wel. Ze gaan op wereldreis langs allemaal gevaarlijke feesten of ze vertrekken op de bonnefooi naar India met het idee om vrijwilligerswerk te gaan doen in een ziekenhuis in Calcutta of ze gaan naar Peru – altijd Peru, soms Colombia, maar vooral Peru, waar je nota bene die enge Farc-beweging hebt? Wat is dat toch?” ‘Ze beseffen het gevaar niet echt,’ opperde ik, altijd direct bereid het internet de schuld te geven, ‘komt door het internet, waardoor de werkelijkheid met al zijn gevaren is gevirtualiseerd tot één groot facebook vol vrienden.’ “Kan zijn,” zijn mijn vriendin, “maar er zit ook iets heel hautains en narcistisch in bij veel van die kinderen – alsof de wereld een speciaal voor hen aangelegd groot evenementenpark is waar zij van de ene experience in de andere kunnen rollen, die ze dan vervolgens – want daar hebben ze het ook allemaal over – op hun cv kunnen zetten wanneer ze eenmaal thuis hun carrière in no time in een stroomversnelling denken te kunnen brengen. Ik wil helemaal niet zeggen dat wij het allemaal zo veel beter deden op die leeftijd, zeker niet, maar...” Ze zuchtte, mijn vriendin, en keek met ‘far-away eyes’ de keuken in van het restaurant waar we zaten. ‘Je maakt je ongerust over je kind,’ zei ik, ‘en dat is logisch, want je wilt niet dat haar iets overkomt, net zoals jouw moeder dat vroeger ook met jou had.’ Het was een dooddoener, wist ik, en, wat erger was, schrale troost voor mijn vriendin, maar ik was in gedachten afgedwaald naar Susanna, het meisje uit de film die ik net de avond daarvoor had gezien, La Prima Linea, een politiek drama over de gelijknamige linkse terreurbeweging die tussen 1976 en 1982 een bloedig spoor van geweld door Italië trok, en waar dit meisje actief lid van was, tot groot verdriet van haar moeder, met wie ze halverwege de film vanuit een telefooncel het soort gesprek voert dat mijn vriendin in haar dromen nu ook al met háár dochter aan het voeren was, en waarin je als moeder alles uit de kast haalt om je kind te bewegen vanuit de koude naar huis te komen, maar tevergeefs.

Het door de gebroeders Dardenne geproduceerde en door Renato de Maria geregisseerde La Prima Linea is gebaseerd op het levensgeschiedenis van twee vooraanstaande leden van de groep, Sergio Segio en zijn geliefde, eerder genoemde Susanna Ronconi, maar het is Sergio die het verhaal vertelt, en wel anno 1989, wanneer hij al zeven jaar in de gevangenis zit, en met afschuw terugkijkt op de gruweldaden die hij tien jaar eerder met La Prima Linea pleegde. Wat hem destijds noodzakelijk leek, het enig mogelijke antwoord op de naar zijn idee op de terugkeer van het fascisme aansturende heersende machten, komt hem nu zinloos en onbegrijpelijk voor. Vooral het, in het spoor ook van de ontvoering van en moord op Aldo Moro door de Rode Brigades, snel gewelddadiger worden van de aanslagen – La Prima Linea had uiteindelijk twintig doden op haar geweten – en het daarmee gepaard gaande verlies aan menselijkheid onder de leden van de groep vervult hem nu met ontzetting.

Hij was pas vijftien in het zogenaamde revolutie-jaar 1968, te jong om daar actief bij betrokken te zijn geweest, maar oud genoeg om zich verbonden te voelen met de ideeën erachter - waardoor hij, net als veel van zijngeneratiegenoten die zagen dat er eigenlijk weinig veranderd was in de maatschappelijke verhoudingen, toen hij wat ouder was bleef zitten met het gevoel iets te moeten doen, iets radicaals, een guerrilla naar het voorbeeld ook van de gewelddadige bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld, en al snel ontplofte de eerste bom en vielen de eerste doden – alleen, Italië was niet de Derde Wereld, en het enige effect van de linkse aanslagen was dat ze van iedereen, ook de mensen uit wier naam zij zeiden te handelen, vervreemd raakten. Sergio, voortreffelijk gespeeld door Riccardo Scamarcio, vertelt zijn verhaal recht in de camera, alsof wij, in de zaal, zijn ondervragers zijn, met dode ogen en vlakke stem. Hijzelf had de beweging al in 1980 verlaten, maar kwam in 1982 nog één keer met de groep in actie om vier van de vrouwelijke leden uit de gevangenis te bevrijden waarin zij een levenslange straf uitzaten. De aanloop naar en het verloop van die actie vormt één van de belangrijkste rode draden in de ook met veel flashbacks en ook veel, deels onthutsende archiefbeelden doorschoten film. En ander motief is die van zijn liefdesrelatie met één van die vier vrouwen, Susanna, gespeeld door de mooie Giovanna Mezzogiorno, die, merkwaardig genoeg, onlangs nog te zien was in Vincere als het liefje van Mussolini. Susanna die, zoals vaker het geval is met de vrouwen in radicale actiebewegingen, die ook altijd iets van een sekte hebben, eigenlijk altijd onverzoenlijker was dan Sergio – en het zijn dan ook niet alleen de wroeging over zijn daden en het doven van de vlam van de revolutie die hem die dode ogen en die vlakke stem hebben bezorgd. Het is óók de wetenschap dat Susanna liever zou sterven voor de goede zaak dan met hem te leven. De plannen die hij had om samen met haar onder te duiken of naar het buitenland te gaan en met de autoriteiten te onderhandelen over de straf die hen bij terugkeer zou wachten vallen al direct na haar bevrijding uit de gevangenis in het water.

Ik vond La prima Linea een goede film, mooi ingehouden gefilmd - het geweld is niet pornografisch maar zoals het was en dat is erg genoeg, ook al omdat je overal met je neus bovenop staat en als kijker voortdurend meeloopt met de personages – het radicale vriendengroepje van wie je voortdurend denkt, jemig, wat waren ze jong, die gasten, en dan met die jaren zeventig lange haren, snorren en baardjes, ze hadden ook in een bandje kunnen spelen, in plaats van een beetje te gaan kloten met explosieven en mensen zonder pardon in hun benen en hun hoofd te schieten. Persoonlijk dieptepunt voor hoofdpersoon Sergio was daarbij de liquidatie van hele jonge jongen die wel eens een klusje voor de groep deed en die op het politiebureau zou zijn doorgeslagen. Aangrijpend om te zien hoe die jongen bloedend en in foetushouding bevroren op het natte asfalt achterblijft. Een goede film, omdat je een goed beeld krijgt van de sektarische greep die zo’n besloten groep op haar leden kan hebben, maar ook omdat Sergio’s wroeging zeer invoelbaar is gemaakt, en de verhouding met Susanna even teder als tragisch overkomt. Echt ontroerd was ik door de scène waarin een jeugdvriend, die een normaal leven lijdt, met en baan en een verloofde,Sergio ’s nachts in een verlaten café probeert over te halen op te houden met die ellende en naar Zwitserland te vluchten, waar Susanna – daar zou hij, die vriend, persoonlijk voor zorgen – op hem zou wachten onder de grote klok in de hal van een met name genoemd station. En het is precies de gedetailleerdheid van die vluchtfantasie, die onmogelijke vluchtfantasie, die het ‘m doet. Hetzelfde geldt trouwens voor de scène waarin de vier gevangen vrouwen op de binnenplaats van de gevangenis met een oude transistorradio in de hand uit volle borst een popliedje zingen om hun bevrijders buiten te laten weten waar zij zich bevinden ten opzichte van de muur die dadelijk opgeblazen gaat worden – een liedje waarin het woordje ‘Californie’ de betekenis krijgt van het paradijs waarvan ze weten dat het voor hen door eigen toedoen voorgoed onbereikbaar is geworden, maar waarvan ze, kinderen als ze tegelijk ook nog zijn, niet kunnen ophouden te dromen.