De meermin en de kunst

Op een avond genaamd "Scheefkijken" hield Mariëtte Haveman op uitnodiging van Peter Delpeut een kleine lezing over de verbeelding. "Maar omdat dat een veel te groot onderwerp is voor een kwartier" heeft zij het gecomprimeerd in de vorm van een zeemeermin.

Ik wil het hebben over de verbeelding, het mooiste en gevaarlijkste speelgoed dat wij hebben meegekregen. Maar omdat dat een erg groot onderwerp is voor een kwartier, heb ik het gecomprimeerd in de vorm van een zeemeermin. Zij is namelijk een heel zuiver product van de verbeelding, en daarbij sinds haar ontstaan zo’n drieduizend jaar geleden van een opvallend hardnekkige, wereldwijde populariteit.

Ik denk dat de meermin wat dit betreft de eerste plaats deelt met een fabeldier dat echt bestaat, de olifant. Zoals in elke olifant een soort beminnelijke heer huist met een weemoedig karakter, samen te vatten in zijn kleine bewimperde ogen en aangegroeide broekspijpen, zo berust de aantrekkingskracht van de meermin in haar glanzende strakke japon, die mensen al eeuwen proberen na te maken, niet altijd met evenveel succes hoewel een enkeling dichtbij het geheim kwam, en vooral ook op haar ingebouwde tragiek.

De tragiek van de meermin ligt natuurlijk vooral besloten in het sprookje van Hans Christian Andersen over de kleine zeemeermin die het leven van een prins redt bij een schipbreuk, en in ruil voor haar mooie verleidelijke staart en ook voor haar stem zijn liefde wint. Het duivelse en geraffineerde van dit verhaal is dat zij alles opoffert wat haar voor een mensman onweerstaanbaar maakt. En het onvermijdelijke gebeurt: de prins wordt verliefd op een aardvrouw, en onze meermin keert terug in het schuim van de zee.

Hier het beeld dat iedereen kent in Kopenhagen, en dat de typische zeemeerminnenweemoed prachtig samenvat, van de beeldhouwer Edward Eriksen, uit 1913. Het gaat hier om een vrouwengeschiedenis van een soort waar de 19de-eeuwers bijzonder op gesteld waren.

In de kunst wemelt het van de vrouwen die iets hebben opgeofferd en sindsdien weemoedig turen over de zee. Dit brengt mij op een heel mooi klein boek dat Peter Delpeut in 1998 heeft gemaakt, getiteld Diva Dolorosa, over het fenomeen van de tragische diva.

Van de meermin kun je zeggen dat zij het fabelwezen is dat het dichtst komt bij de tragische diva. Zij is van nature gesnoerd in een strakke feestjurk, maar dan eentje die nooit uit kan en die bovendien aan de onderkant is dichtgenaaid. Hoe bedrijft een meermin de liefde? Niet, zou ik zeggen. Eigenlijk kan ze alleen maar van een afstand bekeken worden, en begeerd. Dat veroordeelt haar tot een moeilijk leven, en zeker zodra er liefde in het spel komt, dan is natuurlijk de ellende niet te overzien. Kuis en wulps is zij, verleidelijk en gedoemd tot eenzaamheid, en ook nog gevaarlijk.

De keerzijde van het sprookje van Andersen vertelt over de minder goedaardige zusters van de kleine zeemeermin, de Sirenen die matrozen gek maken met hun gezang. En zo beschrijft Peter ook het karakter van de diva, als een wezen dat veroordeeld is tot haar eigen verleidingsdwang. Ze kan niet anders, de natuur heeft haar zo gemaakt en daarom is ze tragisch.

Deze meermin dateert uit de negentiende eeuw, toen de geschilderde verbeelding nog geen grenzen kende. Zij is gemaakt door John William Waterhouse, een Engelse prerafaeliet, die met dit schilderij zijn toelating verwierf tot de prestigieuze Royal Academy. In zijn latere leven maakte hij naam als schilder van eindeloze reeksen van tragische vrouwen zoals Ophelia en the Lady of Shalott, en femmes fatale achtige figuren, zoals Cleopatra, Medea of deze Sirene. Het thema van de watervrouw bleef Waterhouse bezighouden:

Hier hebben we een van zijn populairste schilderijen: nu meisjeskamerkunst, in recensie The Art Journal beschouwd als een meesterwerk. Kijk en zoals we zien: in de Engelse kunst gaat het zodra er meerminnen in het spel zijn zonder uitzondering om meisjes van vijftien jaar, en de grote huivering die dit tafereel met zich meebracht school natuurlijk in het feit zij de knappe jongeman dood gaan maken.

In het algemeen komen we nogal wat meerminnen tegen in de 19de eeuwse verbeelding. Maar de meermin is zeker geen 19de-eeuwse uitvinding, en dat voert mij terug naar het uitgangspunt, van de verbeelding en haar meest karakteristieke voortbrengselen. De meermin is namelijk ontzettend oud. Ik ga ze niet allemaal laten zien, Maar wie zich in dit onderwerp verdiept, zoals ik heb gedaan, wordt onmiddellijk overspoeld door een stortvloed van oeroude staartvrouwen, te beginnen met de Assyrische godin Astarte, die ook al na een noodlottige liefdesgeschiedenis met een menselijke herder uit schaamte in het water sprong en veranderde in een wezen met een vissenstaart. Van dit soort verhalen wemelt het in mythologieën van de Caribische zee tot de Indonesische archipel en de kustgebieden van Klein Azië.

Overal, in elk verloren en vergeten hoekje van de aardbol liet de menselijke verbeelding, sinds de nacht der tijden, zulke wezens ontstaan. En in negen van de tien keer zat er tragiek aan vast. Soms groeide de staart als gevolg van een ongelukkige liefdesgeschiedenis, maar vaak ook waren het wezens die gewoon zo geboren waren en zelf ongeluk veroorzaakten. De beroemdste van die variant is het verhaal van Odysseus die zich liet vastbinden aan de mast, om de sirenen te weerstaan.

Hier weer zo’n fijne 19de-eeuwse verbeelding, van de vergeten Victoriaanse schilder Herbert James Draper, die net als Waterhouse een passie ontwikkelde voor het schilderen van watervrouwen, kelpies, sirenes, tragische droomsters op het strand, in de geest van Jacques Perk en de Engelse romantische dichters Shelley en Keats.

Hier nog eentje, een hoogtepunt in het genre, van John Collier, prerafaeliet en leerling van Alma Tadema, dit schilderij heet “the land baby”. Hier zie je een sterk voorbeeld van de filmische kwaliteit van sommige van die laat-19de eeuwse schilderijen. Ik vind dit zo’n krachtige verbeelding van de kern van de tragiek van de meermin. Wat gaat hier gebeuren met dat kindje dat zo argeloos op die vissenvrouw toeloopt? Nou, niet per se iets goeds, dat snappen we allemaal. Deze twee wezens waren niet voor elkaar bedoeld. Er hangt een grote dreiging op dat stille strand, tussen de gretigheid van de meermin en de argeloze uitdrukking van dat kleine meisje. En het feit dat de staartvrouw heel mooi is, maakt het er alleen maar enger op. Uiteindelijk is zij immers, nog meer dan echte mensenvrouwen, een dier. Haar gedrag, dat voel je ook als je naar zo’n beeld kijkt, wordt door van alles gestuurd maar niet door redelijke of zedelijke motieven. Maar ook zijzelf, deze meermin, is een sterke belichaming van haar eigen eenzame lot als diermens of mensdier.

Hiermee kom ik op mijn eigenlijke thema, van de meermin als een bijzondere belichaming van de universele menselijke verbeelding. In zijn nieuwe boek Pleidooi voor het treuzelen schrijft Peter Delpeut allerlei leuke dingen over de verbeelding. Het geheim van de verbeelding, schrijft hij in zijn essay over de Friese Engelsman Lourens Alma Tadema, ligt in het stilzetten van de tijd. Ik vind dat een heel mooie karakteristiek, immers de voort tikkende tijd is het ene element waarin wij allemaal volstrekt gevangen zitten. En het is zeker waar dat het stilzetten van die tijd een wezenlijke factor is in veel kunst. Maar niet de enige. De verbeelding heeft namelijk of eigenlijk Ãs het een motor die er op gericht is om ons over al onze natuurlijke grenzen heen te tillen, niet alleen die van de tijd. Het kan ook gaan om een ruimtelijke horizon, of een andere onoverbrugbare grens. Het is wel bekend dat een verlangen, een Sehnsucht om het romantische Duitse woord weer eens even af te stoffen, aan de basis ligt van het meeste dat wij in onbewaakte momenten bij elkaar verzinnen. Een verlangen naar het andere, naar het vreemde en onbereikbare en gevaarlijke. De negentiende-eeuwse kunstenaars waren grote meesters in het bespelen van dat aspect van onze aard. Vandaar, denk ik, de bijzondere belangstelling van 19de-eeuwse schilders voor meerminnen, een soort ideale, wilde vrouw-wezens. Iemand die tot slot heel ver ging in de verbeelding van dat dierlijke was de Zwitser Arnold Boecklin.

Böcklin is vaak even wennen, zeker deze kant van hem maakt dat hij veel mensen een beetje zwaar op de maag ligt. Maar zo’n schilderij als dit illustreert erg goed Böcklins idee over de kunst. Boecklin nam enorm serieus de taak van de kunstenaar, zoals hij die zag, om zo goed mogelijk te verbeelden hoe iets er uit zou zien als het zou bestaan. Nu bestaat er een onderwaterzoogdier dat volgens alle fabeldierologen aan de bron staat van de meermin, namelijk de zeekoe of doegong [00]: een zoogdier onderwater, met borsten op dezelfde plaats als mensenvrouwen, en ogen voor in de kop [00] waarvan wordt gezegd dat het haar jongen in de ‘armen’ draagt. Het is nog niet zo makkelijk om van dit aandoenlijke blobvormige wezen een mensenvrouw te maken. Maar Boecklin, kwam in de buurt.

Böcklin nam het instrument van de verbeelding heel serieus, en daarbij geloofde hij in iets anders dat hij aanduidde als Heiterkeit: feestelijke vrolijkheid.

Wat hij daaronder verstond is goed te zien in dit schilderij, een kolossaal ding, dat hangt in Basel. Böcklin vond waarachtigheid en sprankelende, ongeremde vrolijkheid belangrijke kwaliteiten en die opvatting bracht hem nogal eens in conflict met opdrachtgevers die zijn schilderijen ongepast en onzedelijk vonden. En het is waar, zijn meerminnen zijn een stuk minder schattig en salonfahig dan die van Waterhouse, beestachtiger kun je zeggen. Dat maakt Boecklin misschien minder makkelijk te verteren maar voor mij wel heel intrigerend. Ik heb er over geschreven in mijn boek, “Het feest achter de gordijnen” waarvan binnenkort een herdruk verschijnt. Daarin schreef ik het volgende: “Böcklins zeemeerminnen en waterfaunen zijn belachelijke schepsels, dat valt niet te ontkennen. Ze kijken dom uit hun ogen en hun lichaamsbouw is van een Walküreachtige vlezigheid die wij al gauw stuitend vinden. Maar als je dat tegen hem zou zeggen is de kans groot dat hij zou antwoorden: mag sein mein Lieber maar zo zouden ze er nu eenmaal uitzien als ze bestonden. Dommer, vrolijker, onbekommerder dan wij; lichtelijk asociaal maar wel goedmoedig en tuk op pleziertjes. Zo stelde Boecklin zich die wezens voor..”

Wilde gevaarlijke dier-vrouwen; ik hoef niet te benadrukken voor welke helft van het publiek deze figuur vooral bedoeld was. Maar daarmee doe ik de meermin in al haar verschijningsvormen zeer zeker te kort. Ook voor vrouwelijk publiek is zij altijd heel fascinerend gebleven, net als de diva, als een soort ideaal van ongebondenheid en onaanraakbaarheid en onaantastbare schoonheid.

Kortom, de moraal van dit verhaal: De verbeelding geeft ons niet alleen vleugels, maar als het moet ook een staart.