Mulisch-Reflecties

De maan in het licht van de aarde

Iedereen weet dat als wij naar een ster kijken, het licht van de die ster lang door de ruimte heeft gereisd voordat het ons oog treft. Daarom zien we licht dat lang geleden is uitgezonden en nemen wij de ster waar op een positie en in een toestand die inmiddels veranderd zullen zijn. De dichtstbijzijnde ster zien wij op een plek en met een helderheid van vier jaar geleden. Wij kunnen ook sterren waarnemen die miljoenen lichtjaren hier vandaan staan en zien ze dan in een toestand van miljoenen jaren geleden. Hoe ze er thans uitzien, kunnen wij nu nog niet waarnemen.

In zijn Ontdekking van de Hemel draait Harry Mulisch het om en vraagt zich af hoe de aarde eruitziet als je er vanuit de sterren naar zou kunnen kijken. Van de dichtstbijzijnde ster kan je de aarde zien in een toestand zoals die hier vier jaar geleden was en vanuit een ster die op een afstand van duizend lichtjaren staat, moet je de aarde kunnen zien zoals deze er duizend jaar geleden uitzag. Door het heelal zweven, volgens Mulisch, alle beelden van de hele geschiedenis van onze aarde vanaf haar ontstaan tot het heden.

Strikt genomen is dit niet helemaal correct want er zweven geen beelden door het heelal maar lichtstralen. Pas door te kijken, het licht te focusseren, zou men een afbeelding kunnen maken van onze aarde, vier, duizend of een miljoen jaar geleden. Hoe fascinerend dat ook is, wij zullen die beelden uit onze eigen geschiedenis nooit met onze eigen ogen zien want daarvoor zouden wij ze moeten inhalen en dus sneller door het heelal moeten kunnen reizen dan het licht. Helaas is ons dat niet gegeven. Wel kunnen ruimtereizigers in de toekomst een oogje in het zeil houden door af en toe achterom te kijken naar de aarde om te zien wat er na hun vertrek van terecht is gekomen.

Harry Mulisch zou toch liever de beelden van onze geschiedenis willen zien en dus heeft hij bedacht dat hemellichamen het licht weerkaatsen. In principe zouden wij dus onze eigen geschiedenis moeten kunnen waarnemen door naar het licht te kijken dat de aarde in het verleden heeft uitgezonden en dat door alle hemellichamen in het heelal, terug naar de aarde gereflecteerd wordt (zie het hoofdstuk 'Vondsten' in de Ontdekking van de Hemel).

Ook dit idee is fascinerend, maar dan zou wel een aanzienlijk deel van het licht dat door het heelal reist teruggekaatst moeten worden en dat is niet het geval. In de sterrenkunde staat dit bekend als de Olbers-paradox. Als het licht niet zou ontsnappen en altijd wel ergens in het heelal zou worden gereflecteerd dan zou de hemel in de nacht net zo licht zijn als overdag. Omdat er in het heelal zo weinig materie is daarom is de vrije weglengte van het licht groter dan de omvang van ons heelal.

Toch zijn Mulisch' reflecties ineens actueel. In de Volkskrant van 2 maart 2012 meldt Govert Schilling: “Sterrenkundigen hebben leven in het heelal ontdekt. Niet op een verre exoplaneet, maar op onze eigen aarde. Niet door hun telescoop op het slaapkamerraam van de buren te richten, maar door naar de maan te kijken. De gebruikte techniek kan in de verre toekomst ook worden ingezet om leven te vinden op planeten bij andere sterren.”

Het zonlicht dat door de aarde gereflecteerd wordt in de richting van de maan en terugkaatst naar de aarde verraadt dat er leven is op aarde. Het belang van deze ontdekking is, zo zeggen de sterrenkundigen, dat ze uit het licht dat door sterren in het heelal wordt uitgezonden en dat door exoplaneten gereflecteerd wordt in de richting van de aarde kunnen afleiden of er op die planeten leven is.

Ik stel voor dat de sterrenkundigen deze methode, die eigenlijk door Harry Mulisch is ontdekt en die nu gebruikt gaat worden om aan te tonen of er buitenaards leven is, vernoemen naar de schrijver met de meeste fysica in zijn fictie, dus: 'Mulisch-Reflecties'.

Zie ook www.franswsaris.nl