Syllabus

Juan Benet (Madrid, 1927-1993) wordt gezien als een van de grote vernieuwers van de Spaanse literatuur. In september is Syllabus, vertaald door Sanne Verstraten, verhaal van de maand.

Het eerste jaar van zijn pensioen was voor professor Canals zo bitter en zo moeilijk te verdragen dat hij, toen een particuliere instelling hem de kans bood een uitgebreide serie lezingen uit te werken voor een zeer select groepje kenners en professoren, deze zwakke afspiegeling van zijn beroepsleven onmiddellijk met beide handen aangreep, niet alleen omdat hij zo de vele lege uren kon vullen, maar vooral omdat hij vastbesloten was zijn carrière te bekronen met een cursus van ongewone aard die hij al een aantal jaren in gedachten had, maar die door zijn werkschema was getorpedeerd, nog voordat hij hem had kunnen voorbereiden met de voor hem als docent zo kenmerkende nauwkeurigheid.
Je zou kunnen zeggen dat zijn pensioen hem had overvallen; dat de routine van het hoogleraarschap, van de boeken en het academische leven hem, naarmate zijn pensioengerechtigde leeftijd naderde, had veranderd in een man die zo vergeetachtig was en zo’n minachting koesterde voor de klok en de kalender dat hij zich maar met moeite staande wist te houden in de lawine van vrije tijd, waardoor de voltooiing van een werk dat hij grotendeels had uitgedacht in nachtelijke uren en door buitenlandse vakanties onderbroken zomers, dreigde te worden ondergesneeuwd door indolentie.
Omdat hij altijd gewend was geweest tussen de bedrijven door te werken, begon de professor te vrezen dat het gebrek aan dringende verplichtingen paradoxaal genoeg weleens zou kunnen leiden tot het verlies van zijn creatieve inspiratie, die hij des te gemakkelijker opdeed naarmate hij het drukker had met allerlei officiële afspraken. Het verzoek gaf hem daarom zoveel nieuwe energie en goede moed dat hij besloot de cursus te benutten om die lezingen uit te werken (die zijn levenswerk zowel samenvatten als tegenspraken) die hij tot op dat moment vanwege zijn eigen academische plichtsbesef niet in een openbare ruimte had durven uitspreken.
Voor een handjevol mensen kwam het nauwelijks als een verrassing (zij hadden, omdat ze een zekere band met hem hadden of omdat ze zijn werk altijd trouw en met grote interesse hadden gevolgd, in zijn oeuvre van de professor de toespelingen op rebellie en de verhulde kritiek op de wetenschappelijke axioma’s al weten te ontdekken die hij op mysterieuze wijze had verweven in zijn monumentale corpus, een corpus dat binnen de culturele kringen van Spanje en Spaans-Amerika gold als een onvoltooid meesterwerk dat voortaan onmisbaar zou zijn bij elk geschiedkundig onderzoek naar zijn land), maar toch staat het vast dat professor Canals met deze laatste cursus, toen hij zich realiseerde dat hem niet veel mogelijkheden meer restten om te onthullen wat hij altijd zo niet geheim, dan in elk geval verborgen had gehouden in het schemerduister van de scepsis, een andere wending wilde geven aan zijn eerdere koers en de aandacht van zijn kleine publiek wilde vestigen op een soort censuur en ironie ten aanzien van zijn eigen successen, om hen zo als het ware duidelijk te maken dat hij alleen met die komisch tegenstrijdige en vrolijke noot een oeuvre kon bekronen waarin hij zich tot op dat moment niet de kleinste lichtzinnigheid had veroorloofd.
Misschien was dat de reden dat de cursus, naarmate hij vorderde, kon rekenen op een steeds grotere respons en hogere verwachtingen, totdat hij zó'n succes werd binnen het kwijnende culturele leven van het land dat de hoge heren van het instituut dat de professor had ingehuurd, begonnen te denken aan een tweede editie, gericht op een groter publiek. Dat weigerde de professor echter ronduit, onder het mom van gezondheidsredenen en privé- en familieomstandigheden, omdat hij vastbesloten was de uitvoering van zijn ‘testament’ voor te behouden aan hen die vanaf het begin en voordat zijn heimelijke bedoelingen aan het licht waren gekomen, naar hem toe waren gekomen en hem hadden gevraagd om een laatste proeve van zijn docentschap. Hij weigerde het niet alleen, maar bij het zien van de stapel verzoeken scherpte hij zelfs herhaaldelijk de regels aan, zodat de toegang tot de zaal strikt werd beperkt tot degenen die zich tijdens de inschrijfperiode hadden aangemeld, en daarbij aarzelde hij niet om allerlei soorten aanbevelingen te negeren van collega’s en vooraanstaande personen die tot dan toe hadden gemeend aanspraak te kunnen maken op zijn vertrouwen en hoffelijkheid. Slechts eenmaal maakte hij een uitzondering, voor een leergierige jongen uit een verre provincie die nu eens geen gebruik had gemaakt van aanbevelingsbrieven of invloedrijke tussenpersonen, maar hem zo’n weldoordachte en oprechte brief had geschreven dat de professor meteen zijn toelatingsbewijs op de post deed, nadat hij hoogstpersoonlijk het inschrijfbewijs had ingevuld en betaald.
De cursisten waren in hun nopjes met de opstelling van hun meester, die hen daarmee in een bevoorrechte positie plaatste waar hun collega’s en kennissen zeer jaloers op waren. Door dit alles kon in de protserige, chocoladebruine en halflege conferentiezaal, die was versierd met aan de triomf van de industrie en handel gewijde fresco's en rocaille, een intieme sfeer ontstaan die aan Canals bepaalde opvattingen en extreme uitspraken ontlokte die hij niet voor ogen had gehad toen hij met de cursus begon. Niet alleen pronkte de professor ongevraagd met een eruditie waarop hij zich kennelijk spontaan op het juiste moment kon beroepen om met een onweerlegbaar feit een bewering te staven die anders zou kunnen worden afgedaan als gewaagd, ook liet hij zich in een sarcastische of zelfs vulgaire bui zo nu en dan zeer laatdunkend uit over het soort kennis die was gebaseerd op de kennis van anderen, zoals een meester die onverwacht en achter de rug om van het personeel dat zijn haciënda onderhoudt en doet floreren allerlei grappen over hen maakt.En het was ook niet ongewoon dat de hele zaal - een select en klein groepje dat was teruggekeerd naar de schoolbanken en verplicht was tamelijk wat studie-uren te besteden aan die wekelijkse sessie om zo het maximale te kunnen halen uit zoveel subtiele toespelingen en ongepubliceerde interpretaties die elke discipline onder druk zetten die niet gewend was haar eigen fundamenten ter discussie te stellen - zo nu en dan uitbarstte in een oorverdovend gelach of unaniem applaus waarmee het gezelschap de triomf vierde van een geest die zich aan het einde van zijn leven had weten te bevrijden van de beperkingen die hem werden opgelegd door de eerbaarste en meest oprechte van alle roepingen.
Professor Canals kon dan ook niet anders dan verrast zijn door de afwezigheid van de man die er zo lang over deed om zijn beloning te innen, een beloning waar hij naar eigen zeggen zo vereerd mee was en waar hij zo'n geringe prijs voor had hoeven betalen; hij had alleen een brief geschreven die voldeed aan de precieze voorwaarden. De professor kende zijn toehoorders goed genoeg om te weten dat hij zich niet onder de aanwezigen bevond, want die waren op een enkele uitzondering na vanaf de eerste dag stipt op tijd gekomen. Hij stond op het punt hem te schrijven om te vragen naar de reden van zijn afwezigheid (hij dacht dat zijn antwoord misschien was zoekgeraakt) toen hij, tijdens de lezing die hij zichzelf als grens had gesteld voor zijn stilzwijgen en afwachten, de aanwezigheid opmerkte van een man die door zijn uiterlijk en verlate komst niemand anders kon zijn dan zijn correspondent uit de provincie; het was een jonge man met rossig haar dat al dun werd en hij nam plaats op een van de stoeltjes die door een lege rij werden gescheiden van de rest van de zaal. In tegenstelling tot bijna alle andere aanwezigen haalde hij geen papier tevoorschijn en maakte hij niet de minste aanstalten om aantekeningen te maken; hij luisterde stoïcijns naar de hele lezing en toen deze was afgelopen verdween hij uit de zaal zonder zich bekend of zelfs maar kenbaar te maken te maken, gebruikmakend van de kleine drukte die elke keer rond het spreekgestoelte ontstond wanneer enkele aanwezigen naar de professor toe kwamen om opheldering te vragen over een of ander detail.
De daaropvolgende bijeenkomsten zouden steeds op dezelfde manier eindigen, zonder dat professor Canals op enig moment de gelegenheid kreeg om in contact te komen met de man die op zo’n vreemde manier blijk gaf van zijn waardering. Misschien kwam het daardoor - en door zijn onhebbelijke gewoonte om de zaal binnen te komen wanneer de lezing al was begonnen - dat de professor zijn geduld verloor; of door die afstandelijke en onverstoorbare houding, die weliswaar correct was maar doordrongen van een subtiele arrogantie, alsof de man daar niet kwam om naar hem te luisteren of iets te leren, maar alleen om te laten zien - al was het maar door zijn onverschilligheid - dat hij zich op de een of andere manier had voorgenomen zich niet te laten beïnvloeden door de kennis, de retoriek of de grootmoedigheid van de professor.
Hij lachte niet mee met de rest van het publiek, hij maakte geen aantekeningen, hij knikte geen enkele keer en hij kwam nooit naar het podium. Hij deed niet alleen zijn best om door middel van zijn gezichtsuitdrukking duidelijk te maken dat de hele voordracht hem niets interesseerde, maar hij leek ook vastbesloten te laten zien - met zijn hoofd schuin op zijn rechterhand, twee vingers tegen zijn slaap en twee andere onder zijn onderlip, waardoor zijn mond in een grimas van verheven en onmiskenbare minachting werd getrokken - dat zijn aanwezigheid in de zaal niet voortkwam uit een behoefte of een verlangen, maar dat hij daar alleen zat om een vervelende belofte na te komen die hem verplichtte een uur lang te moeten luisteren naar dingen die hem niets zeiden, die voor hem totaal niet interessant, ingenieus, essentieel of vernieuwend waren en die, afgaand op zijn smalende houding, wat hem betrof alleen indruk konden maken op het kleine groepje goedgelovigen op de voorste rijen.
Professor Canals moest in zijn situatie gebruik maken van de middelen die hij had en hij probeerde in eerste instantie om de onverschilligheid van de jongeman te doorbreken met veelbetekenende en sympathieke blikken en zinnen, met gebaren en speciaal voor hem bedachte codewoorden die hij alleen tot hem richtte, over de hoofden van het publiek heen, dat niets doorhad van die vluchtige toespelingen. Zijn discours werd steeds duisterder, vol verborgen betekenissen die alleen de jongeman kon begrijpen - althans, dat dacht de professor. Soms maakte hij hem zelfs tot het lijdend voorwerp van zijn verbale aanvallen, waarbij hij uiteindelijk zijn hele betoog met een enkele zinswending veranderde in een beschuldiging, die kracht werd bijgezet door het volle gewicht van zijn terechte verontwaardiging, aan het adres van dat sujet dat het had gewaagd om op zo’n ondoordachte en ondankbare manier de harmonie te verstoren van het feestje waar de professor recht op had en dat hij niet van plan was af te blazen. Het waren roekeloze gebaren en woorden die alleen een tegengesteld effect konden hebben, want in plaats van hem uit zijn overduidelijke onverschilligheid te halen, sterkten ze de jongeman er juist in. Toen de professor zich realiseerde dat zijn toehoorder elke opmerking had gehoord die voor diens oren was bestemd, kon hij niet anders dan zijn eigen ondergeschikte positie erkennen, die de rest van het publiek was ontgaan en waarin hij was beland door de stilzwijgende, zelfingenomen en minachtende afwijzing van al zijn geheime offers.
De daaropvolgende dagen probeerde de professor hem te vergeten en zijn blik te ontwijken, hoewel hij het niet kon nalaten om zo nu en dan op te kijken naar de plek waar hij zat om vast te stellen dat zijn aanwezigheid en houding ongewijzigd waren, ook al betekende dit dat de grond onder zijn voeten wegzakte bij elk van die snelle (en vervolgens meteen betreurde) controles die vaak werden aangekondigd door een hapering of een stilte die, hoewel de professor deze dankzij zijn ervaring nog zo goed kon verbloemen of opvullen, toch hun weerslag hadden op de toon van de lessen die gedoemd waren hun vlotheid, kracht en argeloosheid te verliezen die zo typisch waren geweest voor het eerste deel van de cursus.
Tegen zijn zin in moest hij overgaan tot het oplezen van zijn tekst en het verbergen van zijn gezicht in de uitgetypte pagina’s - wat uiteraard ten koste ging van de spontaniteit, zoals ook werd opgemerkt door zijn publiek, dat heimwee had naar de speelse geest die van het podium was verdwenen en plaats had gemaakt voor een zekere monotonie - en koos hij ervoor dekking te zoeken achter de felle lichtbundel van zijn leeslamp, waardoor hij zo ver mogelijk was verwijderd van die verschijning die hij vaag kon ontwaren in een wolk van stof. Uiteindelijk kreeg hij zelfs moeite met voorlezen, omdat hij met zijn gedachten ergens anders was. Het was namelijk op dat ogenblik - diep van binnen, terwijl hij zijn tekst oplas - dat hem de oorzaak begon te dagen van zoveel minachting: de jongen kwam daar niet om naar hem te luisteren, maar om - in het bezit van een kennis en macht die oneindig veel groter waren dan die van hem - zijn activiteiten te gedogen, waaraan hij op elk gewenst moment met een minimale interventie van zijn kant een einde kon maken. Daarom was hij zo zenuwachtig, daarom parelden er gedurende de hele periode aan het einde van elke sessie ontelbare zweetdruppeltjes op het voorhoofd van professor Canals, die door een trillende, gretige hand met een zakdoek werden weggeveegd zodra de aula leegliep.
Uitgerekend toen brak er een moment van opluchting aan. Het was niet zomaar een moment. De middag waarop de professor zijn blik opsloeg naar de zaal, toen hij op het punt stond de grens van zijn weerstand te bereiken en daarom had besloten aan te kondigen dat de cursus zou worden ingekort - iets wat hij eerder niet had gedurfd omdat hij bang was en zich ervoor schaamde zijn capitulatie openbaar te maken in het bijzijn van de verantwoordelijke -, constateerde hij dat de stoel van de toehoorder uit de provincie leeg was gebleven, en die ontdekking luchtte hem zo op dat hij verder kon gaan zonder zijn besluit daadwerkelijk te hoeven uitvoeren. Ook tijdens de volgende paar sessies bleef de stoel leeg en waarde in de zaal opnieuw zijn opgewekte en onbekommerde geest rond die de eloquentie en scherpzinnigheid van de voorbije maanden deed herleven, waardoor hij het zelfvertrouwen en de zelfverzekerdheid terugvond die hij nodig had om de cyclus te voltooien zoals hij hem in eerste instantie had gepland. De hermetische uitspraken waarvan de geheime betekenissen de aanwezigen zo vaak waren ontgaan werden weer opgehelderd door hun zelfironie, en de zwijgzame en treurige stemming klaarde weer op dankzij een ietwat schaamteloze voorstelling van de geschiedenis, die werd voorzien van de nodige welwillendheid om de hele reeks wantoestanden en drama’s door de vingers te zien die de kern waren geweest van zijn verhaal. Totdat zijn aandacht plotseling werd afgeleid door het kraken van de vloer en het geluid van schuivende stoelen achter in de zaal: de toehoorder uit de provincie was teruggekeerd, en met dezelfde verveelde en zelfingenomen houding nam hij plaats op een afstandje van het vaste publiek.
Er viel een lange stilte en de professor stond zo perplex dat sommige aanwezigen hun hoofd omdraaiden om naar de persoon te kijken die zojuist was gearriveerd en die de oorzaak was van zo’n onverwachte verandering. Ineens kwam de professor weer bij zinnen, plotseling geïnspireerd: hij vouwde zijn handen op tafel, boog de schacht van de leeslamp erover heen zodat er meer licht op viel, en terwijl hij zijn blik op het plafond richtte pakte hij de draad van zijn uiteenzetting weer op met een ongewone energie en gejaagdheid om - vanaf het punt waar hij was gebleven toen de indringer binnenkwam - een serie overpeinzingen aaneen te rijgen die duister van betekenis en moeilijk te begrijpen waren en die doorspekt waren met citaten en uitdrukkingen in het Latijn, Grieks en Hebreeuws, en die zo nu en dan werden onderstreept door intense en woedende blikken in de richting van het achterste gedeelte van de zaal.
De aanwezigen die aantekeningen aan het maken waren legden hun potlood neer om naar de plechtige en ontroerende coda te luisteren, terwijl de rest zich naar voren boog in de hoop dat zij, door de afstand met enkele centimeters te verkleinen, terug zouden krijgen wat hun door deze omslag was ontnomen, of in ieder geval buiten hun bereik was gebracht. Om zijn vage ideeën over de inrichting van de Staat af te ronden haalde professor Canals uiteindelijk een stuk papier uit zijn zak, waarop hij de zin had geschreven waarin Thucydides uitlegt hoe de wijste inwoner van Athene zich terugtrekt uit het openbare leven om de harmonie te bewaren tussen de mensen die niet zo ver vooruit konden kijken als hij. Het was een gebrabbeld en onzorgvuldig uitgesproken citaat dat niemand kon thuisbrengen of in de context van de lezing kon plaatsen; hiermee had hij zijn laatste wapens in stelling gebracht; hij wachtte alleen nog op de onverstoorbaarheid van de jongeman, op zijn aanhoudende arrogantie, zodat hij hem zou kunnen ontmaskeren in zijn eigen bijzijn, en de professor wilde, door nog een laatste keer misbruik te maken van de ingebeelde superioriteit van de jongen, niets anders dan een einde maken aan de onnozelheid waarvan deze zich had bediend om zich voor te kunnen doen als iets anders dan wat hij was. Maar voordat Canals goed en wel klaar was met het voorlezen van zijn citaat en zijn bril had afgezet om te kijken welk effect hij achterin de zaal teweeg had gebracht, stond de jongeman met zijn dunner wordende blonde haar onverstoorbaar op en nadat hij de professor een blik had toegeworpen waar de minachting vanaf droop, verliet hij stilletjes de ruimte. Op precies hetzelfde moment kwam de spreker, die opnieuw van zijn stuk was gebracht, met open mond en als gehypnotiseerd overeind uit zijn stoel in een mislukte en nutteloze poging de jongen tegen te houden en met hem mee te lopen, voordat hij in elkaar zakte tegen de tafel en de lamp meesleurde in zijn val.


Over de auteur

Juan Benet Goitia (Madrid, 1927-1993) verwierf tijdens zijn leven een trouwe schare aanhangers onder zijn collega auteurs die in hem de grote vernieuwer van de Spaanse literatuur zagen. In tegenstelling tot de meerderheid van de Spaanse schrijvers in de jaren vijftig van de vorige eeuw, sloot Benet zich niet aan bij de alomtegenwoordige school van het sociaal realisme, maar zocht hij zijn inspiratie eerder internationaal, zoals in het werk van Faulkner. Zijn kennismaking met Benets modernistische stijl (in de vorm van de roman Volverás a Región) wordt door Javier Marías omschreven als 'een deur die openging', 'een soort hoop' alsof hij zich plots realiseerde 'dat er ook een ander soort literatuur mogelijk was dan de dominante, of zelfs verplichte'.
Marías is vooral geïntrigeerd door het 'duistere' aspect van Benets werk. Hiermee doelt hij op de bewuste vaagheden in de plots van zijn verhalen en de veelvoud aan mogelijke interpretaties die hieruit voortkomt. Sfeer en ruimtes zijn bepalend bij de totstandkoming van deze ambiguïteit. Benets verhalen spelen zich af op donkere treinstations, bij verlaten molens of in rokerige kroegen. Binnen deze decors weet de schrijver een onheilspellende atmosfeer te creëren waarin werkelijkheid en beleving in elkaar overlopen. Bij Benet is niets wat het lijkt.
Op het eerste gezicht is 'Syllabus' een verhaal over een gepensioneerde professor die nog een laatste keer wil schitteren in de collegezaal, maar schijn bedriegt. Naarmate het verhaal vordert, duikt er een raadselachtig personage op en nemen de zaken een onverwachte, misschien zelfs fatale, wending.