Wildgroei en Vreemde Ogen

In een tijd waarin mensen bang zijn dat robots hun banen inpikken is het prijswinnende duo Erwin Driessens en Maria Verstappen op zoek naar hetzelfde als Dr. Frankenstein: zelfstandige machines, en wel machines die kunst maken. Boukje Cnossen probeert – voor De Vuurlinie – te kijken met de blik van een computer en vertelt wat ze ziet.

Over twintig jaar zijn de meeste mensen werkeloos, beweren kranten stellig. Het werk in de zorg, de logistiek en de horeca zal grotendeels worden overgenomen door robots. De enige oplossing, schrijft bijvoorbeeld het Britse tijdschrift The Economist en het Amerikaanse dagblad The Washington Post, is een verplichte kortere werkweek of een gegarandeerd basisinkomen voor iedereen. Maar zie overheden daar maar eens van te overtuigen.

Europa zal de dystopische taferelen nog even bespaard blijven, voegen ze eraan toe, want onze economieën draaien voor een groot deel op hoogwaardige kennis en creativiteit, en dat werk is nu eenmaal lastiger uit te besteden aan machines. ‘Zie je wel?’ denk ik. Bepaalde dingen blijven toch voorbehouden aan de mens. Creativiteit bijvoorbeeld, verbeeldingskracht. Dat zal een computer nooit kunnen. Dat was voordat ik het werk van het kunstenaarsduo Driessens & Verstappen had gezien.
Driessens & Verstappen zijn vooral bekend van robots die over je lijf wandelen (de zogenaamde ‘kietelrobot’), software-gegenereerde ecosystemen en andere technische virtuositeit. Centraal in hun werk staan generatieve systemen, ofwel systemen die zelf weer dingen voortbrengen. Soms zijn die computergestuurd, soms niet. De kunstenaars streven ernaar binnen die systemen een feedbackloop in gang te zetten tussen wat zijn 'actoren' noemen, en de omgeving van die actoren. Hierdoor kunnen hun werken zich ontwikkelen op een manier die ze niet hadden kunnen bedenken, die de menselijke verbeeldingskracht te boven gaat.

Frankenstein
Natuurlijk weet ik dat fantasieën over hoe machines de mens verdringen allesbehalve nieuw zijn. De literatuur zit er vol mee, zie het werk van George Orwell tot William Gibson en Bruce Sterling. Maar ook buiten het domein van de fictie is de angst dat de mens het aflegt tegen de machines niet van gisteren. Begin negentiende eeuw al verwoestten de Britse Luddieten machines als protest tegen de mechanisering van de textielproductie. En in 1930 merkte Sigmund Freud in Das Unbehagen der Kultur op dat de technische vooruitgang die van de mens “eine Art 'Prothesengott'” maakte.

Er is ook de lijn van denken die stelt dat machines en mensen niet zoveel van elkaar verschillen. In de jaren tachtig pleitte Donna Harraway met haar A Cyborg Manifesto voor het opheffen van het onderscheid tussen mens en machine. Onder de vlag van het post-humanisme wordt haar werk nu voortgezet door activistische techneuten die beweren dat er geen reden is om machines die dezelfde dingen kunnen als mensen, geen menselijke status en rechten te geven. Door alledaagse verschijnselen zoals pacemakers en prothesen is het soms moeilijk te bepalen waar het menselijk kunnen ophoudt en het technisch kunnen begint.
Wat machines zo fascinerend maakt is niet zozeer dat ze dezelfde dingen kunnen doen als mensen, maar dat die capaciteiten de indruk wekken van een eigen wil, zoals gebeurde met het monster van Frankenstein in de gelijknamige griezelroman van Mary Shelley. Met hun kunst zijn Erwin Driessens en Maria Verstappen naar hetzelfde op zoek als Dr. Frankenstein: zelfstandige machines. Soms kiezen ze voor het maken van die machine processen die al in de natuur bestaan, vaker werken ze met computers en software. Met de wildgroei aan vormen die ze hun apparaten en systemen laten maken tornen ze aan het idee dat kunst ontspruit aan de geesten van mensen. Hiermee zetten ze de geruststellende gedachte dat het creatieve proces voorbehouden is aan de mens op losse schroeven. Maar moeten we bang zijn voor deze creatieve apparaten? En wat moeten we ons voorstellen bij machines die kunst maken?



Een plant weet hoe hij groeien moet
Om met het minst bedreigende beeld te beginnen: op dit moment groeit een aantal planten in glazen lijsten op het buitenterrein van de Verbeke Foundation in Kemzeke in België. Samen vormen ze Driessens & Verstappens kunstwerk Herbarium Vivum. Tussen de vrijuit groeiende beplanting doen de grote rechthoekige lijsten van het werk denken aan het drogen van bloemen en bladeren zoals je dat als kind op school leerde. Je plukte het mooiste exemplaar om die voor altijd, of ten minste voor de duur van het schooljaar, te kunnen bewaren.
In tegenstelling tot de gedroogde planten van scholieren mogen de planten van Herbarium Vivum blijven leven en doorgroeien. De luchtgaten in de bodem van de lijsten zorgen ervoor dat ze hiervoor genoeg zuurstof en water krijgen, en ze hebben zo tot en met oktober de kans hun begrensde leefruimte zo goed mogelijk te benutten. Voor sommige planten betekent dit een treurige staking van hun normaal gesproken voorspoedige groei; andere worden, omdat ze minder weerstand te verduren krijgen, juist groter dan buiten de lijst.
Bij Herbarium Vivum bestaat het generatieve systeem uit de plant en zijn leefruimte binnen de lijst. Omdat die beperkte leefruimte de plant op een andere manier stimuleert dan de vrije ruimte zou doen, kan het zich gaan gedragen op een manier die de menselijke geest niet had kunnen bedenken. Waar je als kind leert om de vorm van dat ene perfecte blad zo lang mogelijk vast te houden door het te drogen, zit de kracht van Herbarium Vivum juist in de veelvoud aan vormen die ontstaan: de ene lelijker, de andere mooier, maar geen van alle blijvend.
In andere kunstwerken zetten Driessens & Verstappen het systeem zelf in elkaar, maar voor Herbarium Vivum hebben ze een bestaand systeem gekozen. Een plant weet hoe hij groeien moet. Ik ben ze vaak genoeg zien groeien, met wisselende uitkomsten natuurlijk, maar geen van alle hadden ze daarbij de hulp van kunstenaars nodig. Driessens & Verstappen maakt het uiteindelijk niet uit of ze hun systemen zelf verzinnen of van de natuur lenen. Uiteindelijk gaat het hen om de visuele expressie van die systemen. Die kan onverwachter, en dus interessanter en misschien zelfs artistieker zijn dan de visuele expressie waar de mens toe in staat is.



Gebakken lucht
Vorig jaar won het duo de prestigieuze Witteveen + Bos-prijs voor Kunst & Techniek. De prijs bestond onder andere uit een eigen tentoonstelling in de historische Bergkerk in Deventer, en voor deze gelegenheid maakten ze een nieuw werk, Solid Spaces. Oog in oog met dit apparaat werden de limieten van mijn eigen verbeeldingskracht ineens pijnlijk duidelijk.
Bij het betreden van de kerk zag ik een aantal vreemde grijze objecten staan, elk ongeveer veertig centimeter hoog en breed, die op verschillende plekken in de kerk waren tentoongesteld. Allemaal hadden ze een massief middenstuk en scherphoekige uitsteeksels in alle richtingen. Eén object had even lange uitsteeksels naar alle kanten, alle andere waren asymmetrisch. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat de uitsteeksels een gedetailleerd reliëf vertonen. Het geribbelde oppervlak van de vreemdsoortige uitstulpingen leek op een of andere wijze een gekartelde en gerafelde aftasting te vormen van iets anders, iets complementairs.
Dat bleek te kloppen, de scherphoekige objecten stelden namelijk de binnenkant van de kerk voor. Ze zijn tot stand gekomen op basis van de waarnemingen van een apparaat dat een aantal meter verderop in de kerk stond. Deze kleine zwarte camera, of eigenlijk is scanner een beter woord, viel op het eerste gezicht in het niet tegen de overweldigende visuele stimulans van glas-in-lood ramen en hoge plafonds. Pas als je verder in de richting van het altaar liep kreeg je het ding in de gaten. Gepositioneerd op een statief ‘bekeek’ het apparaat met een lasterstraal de ruimte om zich heen. Consciëntieus bewoog het van boven naar onder en weer terug, om vervolgens een klein stukje opzij te schuiven en de volgende strook ruimte te bestuderen.
De metingen van elke laserstraal reiken tot het punt waarop de laser 'botst' met de ruimte waarin de scanner opgesteld staat. Bij de Bergkerk kon dat een muur, maar ook een pilaar, een snoer of een kroonluchter zijn. Als er drie meter van het apparaat een balk de weg versperde werd de enorme ruimte erachter, waarin de kerk nog ‘verder ging’, buiten beschouwing gelaten. Elke meetpositie van de scanner resulteerde zo in een totaal ander model van uitstulpingen en gaten. Als materieel bewijs van de continue dans die de scanner uitvoerde, werd het model van elke serie metingen die vanuit een bepaalde positie gemaakt zijn, door de kunstenaars driedimensionaal geprint. Zij zetten deze print vervolgens neer op de exacte plaats van waaruit het apparaat mat. Deze ‘gebakken lucht’ zijn de grijze objecten, en het werden er meer naarmate de tentoonstelling in de Bergkerk vordert.



Het machinale oog van Solid Spaces wordt in steeds andere tentoonstellingsruimten geplaatst en aan het werk gezet. De 3D-prints van eerder opgenomen en afgedrukte ruimtes reizen dan mee. Behalve in de Bergkerk stond het apparaat ook twee maanden in de DAM galerie in Frankfurt gestaan. Gaandeweg zal Solid Spaces zo uit een steeds uitgebreidere verzameling vormen van binnenruimtes gaan bestaan.
Wanneer het aankomt op de feedbackloop tussen actor en omgeving is Solid Spaces nog “een beetje een dombo,” zegt Maria Verstappen. De kunstenaars proberen voor elkaar te krijgen dat laser en lens bij elk stukje nieuwe informatie over de ruimte die ze bekijken, vertellen waar ze hun aandacht op moeten richten. Als de laser opvallend veel diepteverschillen meet op een betrekkelijk klein oppervlak kan de camera daarop inzoomen om precies te bekijken welke uitsteeksels of ornamenten die diepteverschillen veroorzaken. En als de cameralens veel variatie ziet kan hij de laser erop sturen om de boel precies op te meten.



Met de angst voor machtige machines nog in mijn achterhoofd vraag ik de kunstenaars of de camera met dit soort aanpassingen slimmer wordt. Dat woord vinden ze problematisch. “Het gaat ons meer om autonomie dan om intelligentie,” vertellen ze in hun atelier in Amsterdam. “Veel zogenaamd intelligente software maakt beslissingen op basis van een vooraf vastgelegd protocol. Schaakmachines bevatten gewoon alle menselijke kennis die er bestaat over zetten en werkt op basis daarvan een stappenplan af. Daar is niets intelligents aan.” Het gaat ze dus niet om het evenaren van menselijke kennis maar om het bewerkstelligen van autonoom machinaal handelen. “We willen dat het een wezen wordt, een huisdier bijna,” zegt Maria Verstappen. Ik vind dat geen geruststelling.

Kijkapparaat
Toch begin ik te begrijpen wat de aantrekkingskracht is van machines die autonoom handelen. De kracht van Solid Spaces zit niet bepaald in esthetische aantrekkelijkheid. De grijze vormen zijn op zijn best curieus te noemen, echt mooi zijn ze niet. Ik voel me vooral aangetrokken tot het werk omdat het doet wat veel goede kunst doet: het confronteert me met mijn eigen manier van kijken. Dat kan alleen gebeuren als daar een manier van kijken en verbeelden tegenover wordt gezet die inderdaad eigen, zelfs autonoom is. Die autonomie had ik altijd gesitueerd in de geest van de maker van het werk. Maar als ik naar dit kunstwerk kijk is het juist de eigenheid van een machine die mij laat zien hoe mijn eigen kijkapparaat ingesteld staat.



Mijn eigen ogen schieten heen en weer als ze nieuwe informatie te verwerken hebben, zodat ze snel zien waar ze mee te maken hebben. Mensen zien iets en maken een inschatting: kan ik het vertrouwen, is het de moeite waard? Kijken en interpreteren gaan vrijwel gelijk op. Ook kennen we veel van de dingen die we zien op een bepaalde manier al. Als je vanuit een schuin standpunt naar een koepel kijkt, bedenk je de onzichtbare helft erbij. Je snapt dat de ruimte achter een pilaar gewoon verder loopt. Dat komt omdat je eerder dit soort ruimtes hebt gezien en zo geleerd hebt hoe ze in elkaar zitten. Daarom is het zo bevreemdend als die inschatting niet klopt, bijvoorbeeld wanneer de koepel waarnaar je dacht te kijken een schildering is met een trompe l'oeil-effect. Dat je oog überhaupt bedrogen kan worden komt door de interne database van bestaande ruimtes die je met je meedraagt, en waardoor je geleerd hebt om visuele input te categoriseren.
De machine van Solid Spaces heeft van al die dingen geen last. Met evenveel onbewogenheid als concentratie bekijkt hij alles om zich heen aandachtig en vanuit een telkens nieuw standpunt. Dit maakt dat de grijze objecten niet zomaar een afbeelding van de binnenkant van de kerk zijn. Ze doen namelijk nog iets anders. Ze activeren de andere versies van datgene waar je op dat moment naar kijkt. Die andere versies noemt de Canadese kunsttheoreticus Brian Massumi, in navolging van de Franse filosoof Gilles Deleuze, ‘virtuele versies’. Hiermee geeft hij aan dat de versies van de kerk die door Solid Spaces gemaakt worden niet minder echt zijn dan de grote kerk waarin het werk staat opgesteld. Hoogstens zijn de grijze objecten in schaal en legitimiteit ondergeschikt aan het grotere exemplaar, dat toevallig een postcode heeft in plaats van een sokkel, en gemaakt is van stenen in plaats van plastic.

Virtuele versies
Massumi pleit voor een kunstpraktijk waarin het virtuele – ofwel het mogelijke, het potentiële - ruim baan krijgt. Ieder object, stelt hij, is slechts “een gebeurtenis vol virtuele beweging”. Kunst moet proberen zoveel mogelijk virtuele beweging te bewerkstelligen. Hierin, en niet in vorm, schuilt de esthetische ervaring. Architecten, kunstenaars en andere creatieve breinen verliezen hiermee hun positie als autonoom schepper. Zij kunnen zich niet langer comfortabel terugtrekken in wat Massumi omschrijft als “een abstracte ruimte van Platoonse, vooraf bestaande, vormen waartoe hij of zij door middel van inspiratie toegang heeft.” In plaats daarvan moeten ze slimme bondgenootschappen aangaan met wezens die veel meer virtuele versies hebben: een plant die zich in alle mogelijke bochten kan wringen bijvoorbeeld, of een ecosysteem dat in ontelbare richtingen uitdijt, steeds opnieuw.



Betekent dat machines het definitief zullen winnen van de mens? Moeten we accepteren dat, als het aankomt op machines versus mensen, die eerste de meest open, en daarmee wellicht de meest 'artistieke' blik heeft? Gelukkig niet, als we Massumi mogen geloven. Het virtuele is volgens hem geen eigenschap van het object, maar objecten kunnen het virtuele wel in meer of mindere mate activeren. Het virtuele ontstaat dus in de ontmoeting in de actie van ons kijken. In het geval van Solid Spaces bijvoorbeeld bestaat het daadwerkelijke kunstwerk niet uit de driedimensionale prints, en zelfs niet uit de scanner die ze maakt. Het epicentrum van het werk ligt in de blik die je als kijker leert aannemen door je te verplaatsen in wat het apparaat doet.
Misschien moeten we de rollen eens omdraaien, en goed kijken hoe een machine dingen verbeeldt, om zo onze eigen verbeeldingskracht wat te upgraden. Misschien kunnen we, in plaats van machines naar ons evenbeeld te scheppen en daar vervolgens voor te vrezen, bedenken hoe wij meer als machines kunnen worden.

Op 7 november is er een debat en lezing in V2_ Rotterdam naar aanleiding van dit essay. Ga voor meer informatie naar www.devuurlinie.nl.


Herbarium Vivum is tot november te zien bij de Verbeke Foundation: http://www.verbekefoundation.com/nl/.


Zie http://notnot.home.xs4all.nl/ voor ander werk van Driessens & Verstappen.