Het belang van een hoge c in voedsel

Brief aan de redactie

Eind juni schreef Frans W. Saris de boek-bespreking Q-waarden van talen, planten en dieren. In het stuk kwam ook Woorden van de wereld van Abram de Swaan ter sprake. De laatstegenoemde reageert op Saris' bevindingen. En ook Saris reageert weer op De Swaan:

Dag Frans,

Het is een adembenemende uitbreiding van de toepassing van de Q-waarde.
In Frans’ voorbeeld van de zetmeeleters: rijst is het meest gegeten, dus krijgt de hoogste p. Maar het merendeel van de rijsteters zijn arm en eten nauwelijks wat anders. De c van rijst blijft dus relatief laag en daarmee ook de Q-waarde van dat voedsel. Hierin lijkt rijst op Hindi of Chinees. (Ik negeer nu even dat in de afgelopen eeuw honderden miljoenen westerlingen rijst hebben ‘leren eten’).
Neem nu een ander zaad, quinoa, westers snobvoedsel, zoiets als oud-Grieks, met een minuscule p, maar de c-waarde is verrassend hoog, want vrijwel alle quinoa-slikkers (behalve het kleine oorspronkelijke telersvolkje) zijn meerzadig en quinoa maakt daarom toch nog een niet verwaarloosbare fractie van alle meerzadige diëten uit (dus een niet onaanzienlijke c-waarde).
Nu blijf ik zitten met een vraag: de raison van ‘c’ in het talenstelsel is dat talen met een hoge c je in staat stellen via via met derde taalgroepen in aanraking te komen (zo kunnen wij via Engelssprekende Indiërs indirect met een miljard mensen in India communiceren). Een gewas is voor een afzonderlijke consument niet van meer waarde omdat veel anderen het ook eten (hoge p). Maar, begrijp ik nu, voor de mensheid (of een ander relevant collectief) neemt de waarde van een gewas inderdaad toe naarmate het meer mensen voedt. Saris’ Q is dus een collectieve of ‘objectieve’ waarde, de Swaan z’n Q is individueel en ‘subjectief’. Maar waarom is een gewas van meer waarde voor een collectiviteit naarmate meer mensen met een veelvoudig dieet het tevens in hun voedingspatroon opnemen? De variëteit in het diëet voegt uit zichzelf waarde toe? De mogelijkheid van substitutie van voedingssoorten in het dieet verhoogt de waarde?
Met beste groet
Abram de Swaan


Beste Bram,

Maar bij dansmuziek is het zeker goed eten
Want dansen is geen vechten
Wie danst houdt rekening met andere dansers
Zoals men onder het eten niet alle
Lekkere hapjes alleen verorbert maar die deelt
Met de overigen de disgenoten
(uit: Vrede is eten met muziek van Lucebert)

Waarom is een hoge c van belang in voeding? Goede vraag, die tevoorschijn komt na de 'ontdekking' van de analogie tussen talenrijkdom en biodiversiteit.

Naast de twee mogelijke antwoorden die jij zelf al oppert, valt me het gedicht van Lucebert te binnen.

Planten met een hoge c overleven beter. Deze dimensie is te vinden in Michael Pollan's boek The botany of desire waarin hij, aan de hand van tulpen, wiet, appelen en aardappelen, de vraag stelt wie eigenlijk de baas is planten of mensen, zie: http://michaelpollan.com/books/the-botany-of-desire/

Lijkt me typisch een vraag voor Louise Fresco.
En voor Johan van de Gronden en zijn industriële club bij het WNF.

Veel dank en hartelijke groet,

Frans
Dag Frans,
Ik houd een probleem: de centraliteitscomponent in de Q waarde, C, veronderstelt dat talen verbonden zijn door meertaligen en behelst het percentage van die meertaligen.

Soorten zijn gedefinieerd door het gegeven dat een mannelijke en een vrouwelijke soortgenoot zich met elkaar kunnen voortplanten, talen kunnen in eerste aanleg worden gedefinieerd door het gegeven dat de sprekers van dezelfde taal elkaar kunnen begrijpen (en net als bij voortplanting speelt de context, de ervaring en de wederzijdse bereidheid bij dat onderling begrip een rol). Maar sprekers verbinden taalgroepen doordat zij meer dan één taal kunnen spreken. Welke analoge verbinding bestaat er tussen soorten?

Zou Saris willen aanvoeren dat het vermogen van een soort om bij te dragen aan de voortplanting van een andere soort, een soort ‘veelsoortigheid’, analoog is aan veeltaligheid? Dan ziet het er heel goed uit voor de Q-waarde van bijen (zeer in de mode) en veel andere vliegende insecten. Ook talloze wandelende (en poepende) zadeneters halen de hoge C. Alleen de mensen verspillen al die onverteerde zaden in het riool. Zouden zij die nog over de velden verspreiden dan was de biologische centraliteit van de menselijke soort veel hoger.

Met beste groet
Abram de Swaan