Zonder de verbeelding geen werkelijkheid

Tijdens het Gids-programma 'Dichter bij de oorlog' op 15 december 2015 sprak Roel Bentz van den Berg de openingsrede uit.

Om te beginnen is het misschien goed om te zeggen dat deze avond al gepland stond voor ‘Parijs’ gebeurde – en ook al die titel had gekregen: ‘Dichter bij de oorlog’. En inmiddels heeft het woord ‘oorlog’ met dank ook aan die merkwaardige man Mark Rutte in onze oren net weer even een andere klank gekregen, en hetzelfde geldt niet alleen – het is maar drie tot vier uur sporen – voor het begrip ‘dichter bij’, maar ook voor de aanduiding ‘dichter’. En onder ‘dichter’ versta ik voor het gemak ook ‘schrijver, beeldend kunstenaar, filmer, acteur,’ et cetera en allemaal m/v, dat spreekt. Kortom iedereen voor wie wat betreft beroep of roeping de verbeelding het voornaamste instrument is, of eigenlijk: iedereen die zichzelf ‘uit hoofde van’ tot instrument van de verbeelding heeft gemaakt. Voor ál die dichters, en vooral ook voor de dichter in ons allen, geldt eens te meer, met een woord van de dichter Hölderlin: ‘Wozu Dichter in dürftiger Zeit?’

Om die vraag zal het vanavond gaan, zeker in het verhaal dat dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Maria Barnas hier straks zal houden, een verhaal dat in de versie zoals die nu in De Gids staat ook de directe aanleiding heeft gevormd voor het organiseren van deze avond. Daarin geeft zij niet alleen een heel concreet en persoonlijk antwoord op die vraag, maar gaat ook in meer abstracte zin in op de cruciale rol die de verbeelding daarbij speelt – naar aanleiding van de vraag hoe het toch komt dat de oorlog ons vaak pas kan raken wanneer ze gefictionaliseerd, wanneer ze verbeeld is.
Wat mij betreft geldt dat primaat van de verbeelding ook in algemene zin, de meest algemene zin denkbaar: zonder de verbeelding hebben wij niet alleen geen toegang tot de werkelijkheid, de werkelijkheid komt pas in de verbeelding tot stand, of tot aanzien of, op z’n Heideggeriaans, aanzijn. En, misschien nog wel sterker gezegd, en daarmee treed ik net even buiten het kader van deze avond, maar ik denk dat terrorisme, of de terrorist, op een bepaald niveau misschien zelfs ook wel het product is van een crisis in de verbeelding . En dan met name van het lange proces van uitwissing van datgene waar de verbeelding zelf weer het instrument van is, psyche, in de zin van ziel, van soul. In het Westen (waar het al begonnen is met Descartes, die niet alleen lichaam en geest scheidde maar ook wereld en ziel), zowel als in het nabije en midden oosten. In het laatstgenoemde geval moet ik altijd denken aan wat ik de filosoof, theoloog en Islamist Henry Corbin een keer heb horen zeggen, in 1976 nota bene, bijna veertig haar geleden, op een bijeenkomst in, ook weer na bene, Ascona, Zwitserland, en ik citeer: ‘Wat er mis is met de Islamitische wereld is dat het zijn beelden heeft verwoest, en zonder die beelden die zo rijk zijn en zo’n enorm rijke traditie hebben, worden ze gek, buitenzinnig, omdat ze geen containers meer hebben voor hun buitengewoon sterke verbeeldingskracht.’ Einde citaat.

Niet minder groot trouwens is de verbeeldingscrisis – die op het diepste cq hoogste niveau ook een crisis is in ons religieuze bewustzijn, hier in het westen – waar de gekte onder meer leidt tot taferelen zoals we die zich onlangs hebben zien afspelen op het Egyptische vliegveld Sharm el Sheikh na het neerhalen van een Russisch passagierstoestel. Drommen toeristen die zich met bruinverbrande koppen en bij wijze van spreken nog half in badkleding de balies, hekken en poortjes van de vertrekhal verdringen, en woedend en wanhopig tegen het grondpersoneel schreeuwen: ‘Wij willen naar huis!’ Beelden die een uiterst wrang vertekend spiegelbeeld vormen van wat er zich momenteel aan de grenzen van Europa afspeelt. Allemaal ‘op zonvakantiebestemmingafstand’, zoals Maria Barnas in haar Gids-verhaal zegt. Misschien toch niet helemaal toevallig, denk ik wel eens, dat er maar een letter verschil is tussen de woorden ‘terrorisme’ en ‘toerisme’.