Roerloos

1.


De douchecabine is beslagen, maar door de witte stoomlaag ziet Thirza het lichaam van haar zoon, de plekken op zijn huid die nu al donker verkleuren en waar over een jaar ruwe tapijtjes van haar zullen groeien.

'Mam, what the fuck,' roept hij. Hij slaat, op een manier die veel vrouwelijker aandoet dan hij zelf doorheeft, zijn handen voor zijn kruis en draait zich om richting de tegels. Nu ziet ze zijn witte billen, klein en spichtig. Als hij de billen van zijn vader krijgt, wat ze nog niet goed kan zien, zullen er putten in de zijkanten komen. Een teken van mannelijkheid dat ze aantrekkelijk vindt, twee kuiltjes waarmee ze een mannenlichaam op zich kan trekken, dieper in zich kan trekken.

Zonder gêne schuift Thirza haar onderbroek naar beneden, en gaat op de wc-pot zitten. 'Stel je niet aan, Laurens.' Ze ruikt de geur van ochtendurine. Het ruikt zwaar, ze heeft gisteren niet genoeg water gedronken. 'Ik heb je vaker naakt gezien.'



Dat lichaam komt uit haar. De zachte babyhuid is strakgetrokken om zijn jukbeenderen, droog geworden tussen zijn wenkbrauwen, vet rond zijn neusvleugels. Zij heeft hem in gang gezet. Deze machine van een lichaam heeft zij aangedreven: als zij er niet was geweest, stond er nu niemand onder deze douche, of in elk geval niet de jongen met haar ogen, niet de jongen die zijn kruis bedekt; niet de jongen die zich schaamt voor dat proces, voor die in werking gezette machine. Maar nu staat hij hier: haar zoon.

Als hij naar school is, loopt ze zijn kamer binnen. De muren zijn wit, de meubels zijn wit, alleen het dekbedovertrek is zwart. Het ruikt hier naar jongens in het algemeen, niet per se naar hem. Zweet, haargel, en iets wat ze niet thuis kan brengen. Seks? Ze loopt naar het raam, om het op een kier te zetten, maar bedenkt zich. Ze trekt zijn deken recht en gaat op de rand van het bed zitten. Op het zwarte laken is alles goed te zien: huidschilfers, een wittige plek op zijn kussen, waar hij met open mond in slaap is gevallen.

Vorig jaar wilde hij pas af van het streepjesbehang en de zitzak. Zijn kamer moest volwassen worden. Ze had gelachen nadat hij met een Pilea uit het tuincentrum thuis was gekomen, voor op zijn kast naast de televisie. 'Lach maar,' had hij gezegd. 'Ik moet laten zien dat ik ergens voor kan zorgen. Als deze plant blijft leven, weten meisjes dat ze me kunnen vertrouwen.'

Als ze opstaat, veert de matras terug en een pakje condooms, dat tussen matras en bedrand geklemd zat, wordt omhoog geduwd. Extra sensitive. Thirza opent het pakje, probeert geen kreukels te maken in het karton zodat hij niets merkt, en ziet dat er één ontbreekt. Ze gelooft het niet. Ze telt de condooms, vier, bekijkt de verpakking waarop staat dat er vijf in moeten zitten. Op de achterkant is het prijskaartje eraf gepeuterd, een laagje vuile lijm is overgebleven.

Misschien om het te proberen. Om te voelen hoe het is om een rubberen huid over je eigen huid aan te trekken. Zijn plakkerige handen.

Laurens neemt geen meisjes mee naar huis. Niet als zij thuis is. De plant staat nog steeds op de kast, hij ziet er beter uit dan de gatenplant en de nog niet uitgekomen avocado-pit die ze beneden heeft staan. Die moet ze om de paar weken vervangen.



2.


Als Thirza 's avonds naar bed gaat, ligt Maarten er al in. Ze draagt de joggingbroek van de dikke stof en als ze onder de deken schuift, rollen de pijpen zich op tot aan haar knieën.

'Wat ben je allemaal aan het doen?' vraagt hij. Hij trekt zijn vrouw naar zich toe, zodat hij straks tegen haar rug aan in slaap kan vallen.

'Laat me,' zegt ze. Ze voelt hoe zijn handen van haar afglijden naar zijn kant van het bed, langs haar armen, langs haar borsten. De laatste tijd wordt ze misselijk van zijn aanraking, haar lichaam spant zich aan als hij haar groet door over haar wang te strelen. Haar spieren reageren in een reflex. Een keer heeft ze zijn pols vastgegrepen, plots, vermanend, en ze schrok erger dan hij, die er een grap van maakte. Ze voelt zich schuldig en ze weet dat hij het doorheeft, hoe ze zijn lichaam ontwijkt, of hoe ze wacht tot hij bijna slaapt.

Hij weet het. Hij heeft gezien hoe haar pupillen verwijden als hij haar terloops vastpakt, hoe haar kaken verstrakken. Hij begrijpt het niet, maar hij tolereert het. Hij wacht tot zij toenadering zoekt. Maar zijn slapende lichaam kent geen tolerantie, zijn slapende lichaam zoekt de warmte van haar lichaam, het zachte vel van haar buik, de elastische huid om haar borsten; en zij laat het heel even toe, omdat ze weet dat hij over een paar minuten werkelijk slaapt en zijn greep dan verslapt en ze zich onder zijn arm door op haar buik kan draaien, waar ze veilig is.

Laurens is al anderhalf uur te laat. Het is half drie 's nachts als Thirza de dekens van zich afschopt en met koude voeten naar de overloop loopt. Ze gaat op de bovenste traptrede zitten. Ze knijpt haar handen in elkaar tot het vlees wit kleurt en laat ze dan rusten in haar schoot. Het shirt dat ze draagt is oud en wijd, als ze voorover buigt is haar decolleté te zien. Na een tijdje beginnen haar voeten te tintelen, ze verplaatst ze naar een trede lager.

Aan de andere kant van de voordeur hoort ze sleutels vallen, tot twee keer toe. In een tergend traag tempo gaat de klink naar beneden, dan met een plotselinge snelheid zwaait de deur open. Laurens.

Zijn ogen kunnen zich niet op een plek tegelijk scherp stellen. Op zijn witte T-shirt zit een groenbruine vlek, net onder de kraag.

Alles aan hem tolt.

Hij is al begonnen aan de trap voordat hij zich de openstaande voordeur herinnert. Met zijn rechtervoet opnieuw op de eerste trede, ziet hij zijn moeder. Op dat moment zakt het shirt van haar schouder en hij ziet nog net een stuk van haar borst voordat ze het weer omhoog trekt. Langs de trapreling kotst hij naar beneden.

Laurens laat zich zakken op de trap. Er hangt een draad braaksel aan zijn kin die langzaam richting de grond druipt. Hij hikt. Thirza ziet de mooie bos haar die zweterig, klef op zijn voorhoofd blijft liggen, zijn kruin is vet. Tredes hoger ruikt ze de alcoholgeur. Met de rug van zijn hand veegt hij zijn mond af. Thirza laat zich langzaam van de trap zakken, op haar billen; de beweging van een kind dat nog niet naar beneden durft te lopen. Een eindje boven haar zoon blijft ze zitten. 'Sorry, mam.' Hij kijkt niet om. Ze legt haar hand op zijn onderrug, wrijft daar wat heen en weer.



3.


Ze legt zijn kleren op een hoopje naast de badmat. Laurens zakt steeds verder het badwater in. Steeds als zijn oren het wateroppervlak raken, schrikt hij wakker en duwt hij zichzelf weer omhoog. Ze durft hem niet te ondersteunen. Bang dat hij haar handen weg duwt of bang dat ze haar handen te ver laat doorglijden, over zijn schouderbladen naar de rupsvormige ruggengraat, vanaf daar naar de lichtere huid van zijn onderrug. Als hij voor de derde keer bijna onder water verdwijnt, gaat ze op haar knieën naast het bad zitten, ze voelt hoe de stof van haar pyjamabroek nat wordt. Ze houdt Laurens omhoog met haar linkerarm.

Zijn ogen vallen dicht. Ze maakt een kommetje van haar hand, schept een laagje water op en gooit het in zijn gezicht. 'Nog even hier blijven, jij.'

Hij schrikt wakker en lijkt zich heel even te realiseren waar hij is. Onder welke omstandigheden. Zijn witte geslacht drijft op de oppervlakte van het water. Hij vraagt of ze niet boos is. Ze is niet boos. Ze is gerustgesteld, hij is er weer. Ze kan zich een voorstelling maken van hoe de weg naar huis is gegaan: hoe hij zo snel aan het stuur van zijn fiets rukte dat hij in de bosjes terecht kwam, hoe de voorlamp van zijn fiets daar bleef liggen. Dat hij besloot om af te stappen en verder te lopen. Hoe zijn voeten zich steeds voor elkaar plaatsten in plaats van naast elkaar, als een koorddanser zonder evenwichtsstok, zonder gapende diepte onder zich. Het hikken. De tegenwerkende maag. Ze probeert niet te denken aan hoe hij midden op de weg liep en er wel eens een auto… – daar denkt ze niet aan. Hij is veilig.

Ze kan het zich voorstellen: mannen die de verantwoordelijkheid niet aan konden, en weg gingen nog voor het kind geboren was. Of wanneer het kind in de armen van de bezwete moeder lag, beslissen: dit kan ik niet. Ze herinnert zich hoe haar man Laurens verschoonde op de blauwe, houten commode, en het onrustige babylichaampje bleef woelen en draaien, tot het over de rand kieperde. Haar man hief zijn knie op en drukte het kind nog net op tijd tegen de houten kast aan. Dat is wat ze zich herinnert, al was ze er niet bij. Maarten had het haar die avond verteld, maar ze kan het voor zich zien. De angst in zijn ogen, de opluchting dat het kleinste lichaampje dat je je kan voorstellen niet kapot valt op het laminaat. Maar het was ook het moment dat ze wist dat ze het eigenlijk niet kon, dat ze hier niet voor gemaakt was en dat ze er niet in zou groeien.

Bang zijn maakt je moe. In de zomer ging ze niet altijd mee naar het strand. Ze kon het niet aan te zien hoe Laurens door het zand naar de zee rende – over de scherpe schelpen, de kwallen, de krabbenscharen. De zee, het onweerstaanbare, onberekenbare beest met zijn misleidende, rustgevende geluid, omdat het je daarmee lokte.


'Waarom heeft hij geen kleren aan?'

Ze wil Laurens het liefst uit bad tillen, zodat het schuim van zijn lichaam druipt en ze hem nat tegen zich aan kan houden. Opgevouwen tot een kleine versie van de mens die hij werkelijk is.

Plotseling gaat hij rechtop zitten. Hij kijkt haar paniekerig aan en spuugt dan een krachtige straal braaksel in het badwater. Het heeft de kleur van de zee in een warm land, waar vijgenbomen groeien. Ze haat de geur van vijgen, ze haat het azuurblauw. Met de douchekop spoelt ze zijn borst schoon. Daarna trekt ze de stop uit bad.

Ze kiest een veel te groot badlaken om hem in te wikkelen. Hij staat trillend in het witte emaille van de badkuip. Bij het putje liggen nog wat resten die niet weggespoeld kunnen worden. Op het moment dat ze de handdoek om zijn schouders slaat en hem begint af te drogen, opent de deur. Het slaperige hoofd van haar man verschijnt.

'Waarom heeft hij geen kleren aan?'

'Ik heb hem net in bad gedaan.'

'Dat kan ik zien. Waarom?' Hij wrijft in zijn ogen, veegt iets af aan zijn pyjamabroek.

'Hij was misselijk,' zegt ze. 'Ik moet de trap ook nog schoonmaken.'

'Hij heeft over de trap gekotst?'

'Hij heeft over de trapleuning gekotst, en over zichzelf, en daarom was ik hem.'

Op dat moment valt Laurens om, weer in slaap, maar nu zonder het zachte water onder hem dat hem opvangt. Zijn lichaam maakt een log geluid als het neerkomt, daarna klinkt het kraken van bot. Zijn pols staat in een scheve hoek.




4.


Laurens zit voorovergebogen op de passagiersstoel, tussen zijn knieën staat een vuilniszak waar hij onderweg in overgegeven heeft. Het blijft inmiddels vooral bij kokhalzen. Maar als ze uit de auto stappen, wil hij per se de plastic zak mee. Omdat het anders niet goed zou gaan. Thirza hoort het klotsen binnen in het plastic. Ze probeert niet te luisteren.

Ze hadden niet allebei mee hoeven gaan. Eén van hen had thuis kunnen blijven om de trap schoon te maken, de houten reling waar nu het zuur in trekt. Dat krijgen ze straks niet meer schoon. Ze had Maarten met Laurens alleen moeten laten, hij is goed in dit soort dingen afhandelen. Zij sust alles. Maarten mag straks de preek houden, zal straks de preek houden.

Eerst gips om die pols.

Het is rustig op de huisartsenpost. Er zit een vrouw met een baby op schoot, alles aan haar is bleek. Haar huid, de fletse ogen zijn lichtgrijs, de kleur is zelfs uit haar lippen getrokken. De baby lijkt er extra donker bij, met verrassend veel haar dat overeind staat, een rode, opengesperde mond. De moeder lijkt niet eens meer op zijn huilen te reageren. Het donkere duiveltje heeft haar afgepeigerd. Een man in een overall, een van zijn schoenen uit. Zijn groene sok is bij de tenen donker verkleurd, het bloed heeft zich in de stof geabsorbeerd. Thirza wendt haar blik af.

Laurens sleept de zak achter zich aan tot ze bij een rijtje stoelen aan de linkerkant van de wachtkamer uitkomen. Voordat hij gaat zitten, pakt Maarten de zak af en legt er een knoop in.

'En nu is het godverdomme afgelopen met die aanstellerij.' Hij zoekt een prullenbak. Er staat een kleine aluminium bak naast de balie, daar past de zak niet in. Maarten staat even stil met de zak in zijn hand, midden in de wachtruimte en zet hem dan naast het prullenbakje neer.

'Het gaat niet goed zonder zak,' zegt Laurens. 'Ik ben nog steeds misselijk.'

'Er komt toch niets meer uit. Jij gaat gewoon op die stoel zitten en je haalt een keer rustig adem.'

Thirza bukt zich naast Laurens, tilt zijn kin op zodat ze hem aan kan kijken. 'Heb je erg veel pijn?'

Laurens knikt.

'Erg veel pijn? Die jongen is zo verdoofd dat hij het niet zou voelen als zijn hand eraf gerukt was. Ben ik hier mijn bed voor uit gekomen?'

De bleke vrouw kijkt hun kant op, de baby huilt nog steeds.

De dokter is een knappe maar vermoeide man, met een deuk in zijn neus die Thirza's aandacht blijft trekken. Hij laat op zijn beurt zijn blik over hen gaan; de vlekken in haar blouse, het T-shirt van Laurens, dat zoals ze nu ziet, achterstevoren is aangetrokken, Maartens boze ogen. De dokter pakt Laurens' pols voorzichtig vast en hij kermt. De man hangt zo dicht bij Laurens' gezicht dat hij de alcoholgeur wel uit zijn mond moet ruiken. Zwaar en zuur. Tijdens het gipsen praat de dokter op zachte toon tegen Laurens, ze kan niet precies verstaan wat hij zegt, maar Laurens wordt er rustig door. Ze ziet zijn schouders weer wat ontspannen.



5.


Het is zes uur in de ochtend als ze Laurens in bed heeft gestopt en teruggaat naar hun kamer. Maarten staat zich zuchtend uit te kleden naast het bed. Hij trekt de fleecetrui met het ritsje over zijn hoofd, waardoor zijn toch al dunne haar wat sprieterig overeind blijft staan. Hij draait zich naar haar om. Zegt niets. Zijn voorhoofd lijkt permanent gefronst, de lijnen erin getekend zoals je met een tak door het zand trekt. Kleine paarsrode adertjes die gesprongen zijn bij zijn neus en op zijn wangen, als gevolg van een hoge bloeddruk. Hij wenkt haar. Grijze huid. Ze loopt op hem af en hij drukt haar tegen zich aan. De huid om zijn ribben is los, de buik slap, als een vel dat over kokende melk is getrokken. Wanneer is deze man met de schouders van een boswachter zo oud geworden? Hoe lang heeft ze zijn aanraking al ontlopen dat ze dit niet eerder heeft gemerkt?

Hij kust met natte lippen haar voorhoofd.


Hoe kan het dat ze dit vergeten was?

Voor ze er erg in heeft, kantelt ze haar hoofd, richting hem. Hij kust haar slapen, haar jukbeenderen, haar kin, haar lippen. Hete stootjes adem. Ze zucht. Zucht ze? Hij knoopt haar blouse los, vlekken van het badwater. Ze trekt hem aan zijn hemd naar zich toe, laat haar handen onder de stof glijden. Wat doet ze? Hij kleedt haar zo langzaam uit dat ze trillend van spanning in haar ondergoed voor hem staat. Met een been duwt hij haar benen wat uit elkaar. Het bloed klopt onder zijn vingertoppen, onder haar broekje.

Hoe kan het dat ze dit vergeten was?

Hoe kan het dat hij het niet vergeten is? Waar hij haar aan moet raken, waar hij moet drukken, moet strelen, moet knijpen. Waar liggen haar voorkeuren opgeslagen? Aan de oppervlakte, naast hun huisadres? Of meer verstopt, bij het telefoonnummer van zijn moeder, in nood plots te herinneren? Of nog verder weg, als het gezicht van een oude kroegvriend, die je op straat wel zult herkennen, maar waarvan je straten later pas op zijn naam komt?

Hij duwt zijn neus tegen haar onderbroek, zijn bovenlip, zijn tong. Hij trekt het broekje uit, scheurt het bijna van haar af, zo voelt het. Gulzig steekt hij zijn tong bij haar naar binnen, likt, omvat, zuigt. Het doet haar denken aan een diertje. Een wolfje. Een kleine hyena.