De lepel

Beeldend kunstenaar Pieter Paul Pothoven schreef in 2014 een kort verhaal over de gevangenislepel van zijn grootvader die in de Tweede Wereldoorlog een verzetsstrijder was. De lepel en Silent Dinner, het kunstwerk dat hij maakte aan de hand van dit beladen voorwerp, zijn recent aangekocht door Het Fries Museum en vanaf 19 april te zien in de tentoonstelling Verzameld werk: de rijke collectie van Friesland.

Amsterdam – New York




Kruissnelheid. Tien kilometer hoogte. Een doffe toon en het lichtje met de veiligheidsriem schakelt uit. Om mij heen klikken veiligheidsriemen. Ik zit achterin. Voorin beginnen twee stewardessen met het uitserveren van maaltijden. Ik klap het tafeltje voor me uit, open mijn rugzak en pak het pakketje. Voorzichtig maak ik het open en leg de inhoud op het wc-papier waar het in zat gewikkeld. Het is de gevangenislepel uit de Tweede Wereldoorlog van mijn grootvader Wim. Met een dergelijke houten pollepel roer je normaliter in de soep, maar deze heeft een kort handvat, is afgekloven, verkleurd en er mist een hap uit. Zolang ik me kan herinneren lag hij in de kast met antiek van mijn moeder Eva, tussen de stapels Delfts blauwe borden, de prehistorische vuistbijl en haar verzameling wit-porseleinen Staffordshire dogs.


Eva is geboren in een Rotterdamse schuilkelder in de winter van ‘44. Als baby werd ze in de januari-kou naar het bevrijde Zuiden gesmokkeld en daar opgevangen in een gastgezin. Pas na de oorlog zag ze haar ouders en zus, die elders was ondergedoken, voor het eerst. Haar vader Wim was nergens te bekennen. Hij zat in het verzet. Ik googlede zijn naam eens en vond hem op een lijst van Rotterdammers die neergestorte geallieerde piloten terug naar Engeland smokkelden. Wim was een soldaat in hart en nieren. Hij stond bekend als autoritair en bij vlagen als een despoot. Praten over de oorlog en haar vader doet Eva liever niet, maar elk jaar, op 4 mei, breng ik met haar de dodenherdenking door in Friesland, waar ze in een dorpje verscholen tussen het groen woont. Als om even voor achten de kerkklokken tegenover haar huis beginnen te luiden, blaffen de honden, zijn we vervolgens twee minuten stil, en kijken dan naar de jaarlijkse oorlogsfilm op tv. Zwijgend en met een bordje soep op schoot. Traditie. De meeste films hebben we al een keer gezien, maar dat geeft niets.


Als ik aan de oorlog van Wim en Eva denk, dan denk ik aan al die oorlogsfilms. Ik denk aan een kind dat werd geboren in de januari-kou in Rotterdam, in een verwoeste stad, ingestorte gebouwen en overal puin, zoals in de terecht geflopte film Het Bombardement. Maar dan ineens fietst Jan Smit door het beeld, die nu even niet gezellige schlagers voor bejaarde Duitsers zingt, maar op Rotterdamse bodem zijn filmdebuut maakt. Ik zie een neergestorte piloot verstopt in het bos zitten, zoals in Oorlogswinter. Ik hoor Koningin Wilhelmina al tegen Wim zeggen: ‘De ware adel dat zijn de verzetsstrijders,’ zoals tegen Guus in Soldaat van Oranje, terwijl zijn verzetsmaatje Eric met Susan de koffer induikt. Ik zie Wim al gearresteerd worden, net als Jan in diezelfde film. Vervolgens ligt hij met een tuinslang in zijn anus schreeuwend op de martelbank. Als lid van een generatie die groot is geworden voor het tv-scherm, zijn films de bron voor mijn verbeelding om deze geschiedenis die gehuld gaat in mijn moeders stilzwijgen vorm te geven.


Vorig jaar had ik het plan om een film te maken over precies deze met cinema doordrenkte verbeelding van de oorlog. Het idee was om met bestaande filmbeelden te werken en met een voice-over die het verhaal vertelt van Eva, haar vader en hoe de Nederlandse film het verzet en de naoorlogse gevolgen toont. Ik kwam naar Nederland om in een cabine van het Filmmuseum alle speelfilms die zijn gemaakt over het verzet te kijken. Vervolgens reisde ik naar Friesland om met Eva over de oorlog te praten. Tijdens Skype-gesprekken leek ze nu toch het één en het ander te willen vertellen, als ik naar Nederland zou komen. Uiteindelijk liet ze opnieuw niets los. Stilte gevolgd door: ‘Ach, wie achterom kijkt ploegt scheef,’ terwijl ze in de verte staart als Emmanuelle Riva in Hiroshima mon Amour of Meryl Streep in Sophie’s Choice; de staarziekte van een generatie die zichtbaar worstelt met een oorlogsverleden. In tegenstelling tot Riva en Streep, liet Eva niets los. Ik liet het idee van een film varen en beloofde haar niet meer naar de oorlog te vragen. Op één voorwaarde: de lepel van Wim, als verzegeling van onze stilte. Schoorvoetend ging ze akkoord. Zojuist gaf ze mij de lepel, bij een koffietentje op Schiphol. We zaten tegenover elkaar en deelden een croissant. Ik bedankte haar. Ze antwoordde: ‘Het is al goed zo.’ Opnieuw die staar.


Geen verhaal. Wel een houten lepel. Ik draai hem voorzichtig rond in mijn hand. De houtnerf verdwijnt onder het zwarte vuil, komt weer tevoorschijn en loopt dood op de plek waar er een hap uit de lepel mist. Ik weeg de lepel in mijn hand. Hij is wonderbaarlijk licht voor een object met zo’n beladen geschiedenis. Ik zou de lepel in mijn mond kunnen stoppen. Ik leg hem snel weer neer op het tafeltje. Hoelang heeft Wim vastgezeten? Waar? Waarom? Hoe komt het dat er een hap uit de lepel mist? Heeft de hond er soms een nachtje op gekloven? Hoe is Wim in godsnaam vrijgekomen? Waarom heeft hij de lepel meegenomen? Vragen zoemen rond de lepel als muggen aangetrokken door een zojuist ontstoken avondlamp.


Nadat ik Eva bezocht in Friesland reisde ik terug naar Amsterdam. In de dagen die ik nog had voor mijn vlucht terug naar New York, keek ik nogmaals alle Nederlandse verzetsfilms. Zouden zij mij iets over de lepel kunnen vertellen? Tussen alle beelden van onderduikadressen, laffe NSB’ers, verstopte radio’s en het gebruikelijke naakt, vond ik slechts twee films met een gevangenislepel. In De Bunker, zit Gerrit vast in een strafcel in Kamp Amersfoort. In het schemer van zijn cel schraapt hij eten uit een pan met een metalen lepel. Als hij uitgehongerd een visioen krijgt van een goed gedekte tafel met vrouw en zoon, biefstuk en gepoetst tafelzilver, verandert de lepel in een onmisbaar stuk gereedschap om mee te vijlen, te graven, te ontsnappen en zo te overleven. In Pastorale 1943 komt heel even een houten lepel voor, als hoofdpersoon Johan soep eet in zijn cel in het “Oranjehotel,” de strafgevangenis van de Duitsers in Scheveningen. Zou het zo kunnen zijn dat Wim in het Oranjehotel heeft gezeten? Ik zie hem al op zijn brits met paardendekens zitten. Wanhopig en onwetend wat hem te wachten staat, slurpt hij de waterige soep naar binnen en kauwt op een stukje droog brood. In mijn hand, zoals eens in zijn hand, het meest onschuldige van al het eetgerei. De lepel die zo zorgvuldig geconserveerd is in mijn moeders stilzwijgen geeft maar weinig antwoorden en films leveren geen historisch bewijs. Maar na het zien van Pastorale 1943, leidt de lepel mij als stille getuige heel even naar een man zoals niemand hem kende. Wim, die anders zo autoritair was, is nu opeens machteloos en kwetsbaar.


Ik pak de lepel weer in het wc-papier en leg het voor me op het tafeltje. Ik leun achterover en ga naast Wim op zijn brits zitten. Mijn handen glijden over de celmuren bekrast met boodschappen van zijn voorgangers. Sommige hoopvol. Andere bang. Ik sluit mijn ogen in het ochtendlicht dat door het hoge raam valt en luister naar het zachte getik op de verwarmingsbuizen van gevangenen die met elkaar probeer te communiceren. Het geluid van naderende laarzen galmt in de gang. Het luik in de celdeur schuift open. ‘Mijnheer? Mijnheer!’ Ik voel een hand op mijn schouder. ‘Wilt u kip of vegetarisch?’ ‘Vegetarisch alstublieft.’ Ik pak de houten lepel van het tafeltje en de gehaaste stewardess zet een stomende maaltijd voor m’n neus.
Volgend jaar op 4 mei ben ik weer bij Eva. Dan zijn we twee minuten stil en kijken we naar de jaarlijkse oorlogsfilm op tv. Zwijgend en met een bordje soep op schoot. Traditie. De meeste films hebben we al een keer gezien, maar dat geeft niets.


Meer informatie over de tentoonstelling: https://www.friesmuseum.nl/te-zien-en-te-doen/tentoonstellingen/verzameld-werk/