Fantasme

door Dirk Vis


Deze foto heb ik van een blog vol met vlammen beschilderde auto's. Ik heb geen idee hoe ik er terecht kwam, maar de vele variaties getekende vlammen vervelen me nooit. Ik heb zelf een auto, een Golf GTI, zonder paint job, maar ik fantaseer graag over een dunne, rode vlam, die zigzagt over de portieren en aan de voorkant uitloopt in het silhouet van een steigerend paard met daaromheen een symmetrische vlammenzee op de motorkap schitterend in alle kleuren van de regenboog.

Een auto pimpen en beschilderen is een dure hobby. Het kost je al je vrije tijd en een hoop geld. De auto mag nergens een stofje, deukje of spatje hebben. Ze moet glimmen, blinken en stralen. Misschien dat in het leven alles gaat hangen, uit elkaar valt, kapot gaat en sterft, maar die auto is in perfecte staat.


In zijn essay A Supposedly Fun Thing I'll Never Do Again bevindt David Foster Wallace zich op een luxe cruise en om zich heen ziet hij hoe de mensen heel hard hun best doen om dood en verval te smoren in vermaak of proberen te overwinnen door self-improvement. Op de autoshow zijn er de hardrock, drank, chicks en motor-events om je angsten te overstemmen. Een glanzende auto, stilstaand, tentoongesteld, is om mee rond te rijden in de fantasie. In een bolide getooid met vlammen kun je je triomfantelijk wanen, terwijl je op de dood af koerst.
Aan deze foto is alles vulgair: de glimmers, de velgen, de hakken, de pose, het camerastandpunt. De fotograaf wilde een plaatje van een blinkende auto en een lekker wijf. Kitsch. Maar per ongeluk gebeurt er iets anders. Het wonder is dat het tafereel onbedoeld iets kwetsbaars krijgt. Voordat het meisje met dezelfde vlammen erbij kwam staan, had deze auto nog niets aandoenlijks. Op dit soort foto's willen de objecten meestal alleen verleiden, maar deze hier willen weg. Ze staan op het punt te ontsnappen aan de zielige pogingen van de mannen die ze wilden bezitten, beschilderen, fotograferen en als bureaubladachtergrond plaatsen.


Het meisje legt haar hand op de carrosserie. De vlammen op de motorkap materialiseren tot een golvende bos lange haren. De autobanden klonteren samen tot twee zwarte schoenen. De lak trekt samen tot een t-shirt, de stoelen bollen op tot borsten, de achterbumper vormt een paar ferme billen in een zwarte pantalon. Romp en krukas worden het lichaam van een wulpse vrouw – kijk maar naar die spatborden. Ze maakt aanstalten om weg te rennen. Ik hoop mijn kant op.
Het meisje staat ondertussen ook niet stil. Haar ledematen rekken zich uit tot spatborden. De vlammen op haar benen beginnen rond te draaien als wielen van vuur. Een wagen van vuur heeft iets middeleeuws en klassieks. Beatrice had zo'n wagen toen ze Dante haar liet volgen. Het is het soort auto waarin Phaeton de zon door de hemel vervoerde, een fijnstoffelijk ding, iets tussen onze wereld en een andere in. Zo'n voertuig keert als een motief, als fantasme door de tijd heen in verschillende gedaantes terug en geeft vorm aan gedeelde angsten en dromen. Dit is een foto van het laatste model. Met zo'n wagen kun je je in de buurt van het paradijs vertonen. De vrouw met de krullen stapt in en ze gaan ervandoor.


Claude Lévi-Strauss trok met zijn vrouw jaren door de laatste door westerlingen onbetrede tropen en hij schreef in Tristes Tropique: “We leven in verschillende werelden die in elkaar zitten, elke is waarachtiger dan degene die ze bevat, maar op zichzelf onecht ten opzichte van degene die haar omgeeft.” Een auto die door een bermbom ontploft is werkelijker dan een auto met geairbrushte vlammen. Een hot rod met vlammen van verf is werkelijker dan de vlammenwagen uit het bijbelse visioen van Elijah.

De foto is voor mij iedere keer opnieuw een uitnodiging om bij in te stappen. Een ritje naar een van die andere werelden ver van de autobeurs. We zijn er, zonnetje, stap maar uit. De open plek in het oerwoud die Lévi-Strauss en zijn vrouw moeten zijn tegengekomen.