Ik heb met Yves Petry gestoeid

Afgelopen vrijdag las Stijn Verhoeff in Spui25 zijn column voor als reactie op het essay _De delicate geest van de uniciteit _van Yves Petry. Over een legerblouse in het voormalige Joegoslavië, Schorreknotjeveen en Aernout Mik's videowerk Raw Footage.

Ik heb lang moeten zoeken naar de juiste toon voor deze voordracht. Jullie hebben het niet kunnen zien, zien mij hier nu staan, maar afgelopen week ben ik behoorlijk in gevecht geweest. Gevecht is misschien een te groot woord, stoeien is beter. Ik heb met Yves Petry gestoeid, al weet hij van niks.

Voor de gelegenheid heb ik zoals jullie kunnen zien een legerhemd aangetrokken. Niet één met Duitse vlag op de schouder genaaid, voor vijf euro uit een bak in de dumpstore gevist, maar een nette blouse die ik in een trendy winkel in de Utrechtsestraat heb aangeschaft.

Ik kocht deze blouse voor een familieweekend. De mensen die mij kennen weten dat ik over het algemeen een rustige, conflictvermijdende jongen ben, maar het leek mij nu weleens een goed idee om mijn correcte ooms en tantes een beetje uit te dagen. Legerblouse voorop, dacht ik quasi-subversief. In de praktijk werd het een kalm weekendje wandelen langs het strand. Ondergaande zon, een glas champagne zelfs; nee, met mijn familie is het doorgaans gemoedelijk samenkomen. Niks geen confrontatie, niks geen gevecht.

Wat Yves Petry van mijn legerblouse vindt valt te lezen in zijn essay De delicate geest van de uniciteit. Petry is fel tegenstander van een aangemeten identiteit. Veel te gemakkelijk vullen wij onze persoonlijkheid op of aan met gekocht waar en veel te gemakkelijk bekleden wij onszelf met meningen. Onze nationaliteit, al houden velen zich er krampachtig aan vast, is allerminst een eigen verdienste en religie heeft meestal meer te maken met waar en wanneer we geboren worden dan dat het een bewuste keuze is.

Petry schrijft: “Het verhaal van wie je bent, als je echt uniek wilt zijn, is haast per definitie een verhaal van strijd, wording en ontworsteling. Wie zich zijn leven lang in de nestgeuren van zijn afkomst blijft wentelen, brengt het uiteindelijk niet verder dan tot kinderachtig reuzenkuiken, wat hij zich verder in moreel opzicht ook aanmatigt.” Mooie woorden van iemand die schrijven kan. Eigenlijk het gehele stuk door ben ik het met Petry eens. Zijn wens, of ik moet zeggen de wens van zijn personages - het is niet altijd even duidelijk of Petry spreekt of een van zijn personages - het vernauwende identiteits-denken los te laten deel ik volledig. En toch heb ik afgelopen week zitten stoeien.

Moet ik Petry met deze voordracht de hemel in prijzen? Is dat mijn taak hier vandaag? Volgens mij heeft de beste man helemaal geen veren nodig. Zou ik zijn stuk samen moeten vatten? Nee, dat lijkt me ook geen goed idee. Zijn essay staat zwart op wit gedrukt en een ieder kan het in zijn of haar eigen tijd lezen. Bovendien zou ik zijn ideeën niet net zo goed op kunnen schrijven als dat hij zelf al heeft gedaan. En om hier nu een hele rits citaten voor te dragen lijkt mij geen goed plan. Zou ik dan moeten zeggen dat ik tijdens het lezen continu ja dacht, wat mooi geschreven en wat waar ook, maar dat ik aan het eind van de rit op een nee uitkwam? Misschien is dat wel het beste idee voor vanavond.

En zo begon ik met het boetseren. Ik haalde de 99% van mensen erbij waar Petry’s romanpersonage niets, maar dan ook helemaal niets mee uit heeft te staan. Ik begon over de inwoners van Urk en Schorreknotjeveen, over de lui die nu op het Rembrandtplein hun eerste biertjes drinken en straks de stegen onder kotsen. Leeghoofdigen, schreef ik, die zonder eigen ideeën de publieke narcisten volgen omdat zij zeggen wat wij allen zogenaamd denken.

‘We are the 99%’ uit het anarchistenkamp van Occupy Wallstreet kwam voorbij en ik spiegelde het aan de huidige 1% van de Panama Papers. Ik maakte een link naar het inmiddels dure woord intelligentsia, stelde mij voor dat die ook maar uit 1% bestaat, en vroeg me af of het wel verstandig was om, zoals Petry lijkt na te streven, in de eenzaamheid van de literatuur antwoorden te vinden, of erger nog er een schuilplaats te zoeken. Ik dacht aan de polemist Karl Kraus en wilde zijn in deze grote tijd citeren, maar ik begon al te stotteren bij de gedachten aan het uitspreken van zijn paragraaf-lange zinnen.

Hoe langer en hoe meer ik me met Petry en de wereld bezig hield, hoe meer ik mij realiseerde dat als ik iets unieks zeggen wou, zoals Petry het het liefst ziet, ik veel dichter bij mezelf zou moeten blijven. Terug dus naar mijn legerblouse, die ik drie weken geleden in mijn vakantietas stopte. De bestemming was het voormalige Joegoslavië van mijn vriendin. Op twee manieren voormalig sinds zij bijna tien jaar geleden naar Nederland kwam. Persoonlijk had ik wel zin om Amsterdam en al zijn meningen eventjes achter me te laten. Ik had mijn zus gemachtigd voor dat referendum en Petry’s stuk zou ik in het vliegtuig naar Belgrado nog eens lezen. Beide artikelen, het stuk van Petry en mijn legerblouse, zijn de hele vakantie mijn tas niet uit uitgekomen. Ik had mij bij het inpakken niet gerealiseerd dat een legerblouse in het voormalige Joegoslavië niet echt gepast is. Het zou een pijnlijke gebeurtenis zijn geweest als ik in dit shirt een tante zou vragen waarom haar man sinds zijn tweeëntwintigste met pensioen is en al zijn dagen in de stilte van het bos doorbrengt.

Petry’s drang tot uniciteit werd een ijdele aangelegenheid toen ik geconfronteerd werd met een brute geschiedenis die twintig jaar later nog steeds het leven uit de mensen slaat. Zijn oproep tot zelfgeboorte viel stil toen ik zag hoe het verleden met vlees en drank wordt weggedrukt, terwijl een ieder weet dat deze uitdijende bezigheid slechts kortstondig bevredigt, maar langdurig lamlegt.

In een Servo-Kroatische vertaling van een boek van Peter Handke las ik Bob Dylan’s harde, maar rake woorden: Those who are not being busy born, are busy dying. Ik keek om mij heen en zag de woorden zich spiegelen. Ik dacht aan de jeugd in Oekraïne en volgde met de blik van een buitenstaander het Nederlandse nieuws. Direct ook vroeg ik mij af hoe Petry’s personages zich tot de woorden van Dylan zouden verhouden. De één eindigt immers in een kannibalistisch stervensritueel, de ander vervreemdt in zijn zoektocht naar uniciteit van alle mensen op aarde.

Nu begrijp ik dat het niet eerlijk is om Petry’s tekst naast een oorlog te leggen. In het licht van de sterren is ieder woord absurd. Toch weerhoudt dat mij er niet van nog even over Joegoslavië door te gaan. In een bus op de grens van Kroatië en Servië moest ik aan een kunstwerk van Aernout Mik denken. Aernout Mik is bekend geworden met zorgvuldig geënsceneerde en vaardig geproduceerde videowerken. In zijn films zien we groepen mensen in beursgebouwen, supermarkten en keukens chaotisch door elkaar heen bewegen. Volgens Mik is het universum entropie, niet in toom te houden, onbestuurbaar.

Maar, en hier komt Joegoslavië in beeld, Aernout Miks beste werk wat mij betreft, Raw Footage, is een videowerk dat hij niet zelf heeft opgenomen. Voor deze film heeft hij geen cameramensen, locaties, acteurs hoeven regelen. Het enige wat hij heeft gedaan is een berg found footage, videobeelden die met medewerking van een kunstinstelling bij hem terecht zijn gekomen, op een juiste manier tot één geheel geknipt. Wat we horen en zien is oorlog, maar niet de gebruikelijke beelden van bominslagen, luchtalarmen en levenloze lichamen. We zien alles wat er om de oorlog heen gebeurt een soldaat die een appel eet, een varken dat half kapot geslagen door smerige straten loopt, de verzengende hitte die alles en iedereen naar de schaduw verbant. Er gebeurt ogenschijnlijk niks bijzonders en tegelijkertijd kun je je geen betere verbeelding voorstellen van deze oorlog.

Het oeuvre van Aernout Mik, waar hij jaren aan heeft gewerkt komt tot sublimatie wanneer hij zijn eigen individu, zijn eigen ideeën, wensen en voorkeuren aan de kant zet. Wanneer hij zijn uniciteit niet langer voorop stelt en puur en alleen als een doorgeefluik de werkelijkheid, de complexiteit en absurditeit van deze werkelijkheid laat zien, creëert hij zijn allerbeste werk. Op het moment dat Aernout Mik besluit niet langer een auteur te zijn schrijft hij zijn allerbeste boek.

Maar films en boeken zijn niet aan elkaar gelijk. Iedere romanschrijver is zich er van bewust dat de werkelijkheid weleens interessanter zou kunnen zijn dan zijn of haar eigen verbeelding. Petry beweert echter het tegenovergestelde. Juist in de constructie kan een personage realistischer, tastbaarder en begrijpelijker worden dan een mens in levende lijven. Het is een nobel streven en ik geloof Petry graag. Toch zou ik Petry, deze virtuoze schrijver en heldere denker, gunnen dat hem een personage, net als bij Aernout Mik, in de schoot geworpen wordt. Misschien zal het ditmaal geen eenzame man zijn, misschien zullen het wel meerdere personages tegelijk zijn; en komen ze in de eerste persoon meervoud in plaats van in het enkelvoud. Misschien dat Petry dan, zoals hij het zelf zo graag ziet, uniek zal zijn en werkelijk interessant wordt.

Maar waarom zeg ik dit alles hier in mijn legerblouse? Om mijn eigen uniciteit te bevestigen? Doe ik nu precies wat Petry en misschien wel iedereen van ons verwacht? Wij zijn in gevecht met de wereld. Nee, vechten is een te groot woord, stoeien is beter. Liefdevol stoeien bij wijze van spreken.