Netwerk in eclips

In deze gast-wisselcolumn krijgt dichter, componist en ex-blogger Samuel Vriezen ouderwets de smaak te pakken. Hij bekijkt de obscuriteit die schuilt in de openheid en directheid van het oude internet en vraagt zich af welke poëzie hoort bij een neo-reactionaire, “heerlijke, nieuwe wereld”.

Tien jaar geleden onderhield ik een weblog, Vriezen vindt... Een soort eenpersoonstijdschriftje. Het was hoofdzakelijk gewijd aan poëzie en denken over poëzie. Ik kon het gebruiken als platform voor discussie, die in die jaren stevig woedde op het internet in Nederland.

In 2013 stopte mijn provider met de ondersteuning, en alles wat ik had geschreven en alle discussie die ik had gevoerd gingen offline. Een jaar later nam ik de hele berg tekst door die ik nog op mijn computer had staan om de beste stukken eruit te halen. Dat werd de kern van het boek Netwerk in eclips dat deze week verschijnt [en a.s. zaterdag hier wordt gepresenteerd, red.]. Het bevat essays, gedichten en vertalingen, vertrekt vanuit reflecties op bloggen en de literaire gemeenschap, maar gaat nog meer over de vraag, ‘hoe is vernieuwing te denken binnen een mediaal totaal verbonden wereld?’

Misschien lijkt die vraag gek. Het internet biedt toch juist ruim baan aan alle stemmen en geluiden? Maar ook in die openheid en directheid schuilt obscuriteit. Juist de directheid van het internet, de reactieknop, zorgt ervoor dat elke vernieuwing meteen kan worden geabsorbeerd. Dat je de tijd niet meer hoeft te nemen om je tot iets nieuws te verhouden.

Een mooi voorbeeld vond ik destijds hoe de gevreesde polemist Gerrit Komrij, die altijd voor kranten had geschreven, het in zijn laatste jaren op de heupen kreeg en zich ook in het internet wilde gaan mengen, daar waar de dingen gebeurden. Maar zijn weblog Lucifer in het hooi hield hij zorgvuldig gesloten voor reacties. Alsof al te directe discussie de afstandelijkheid, waar zijn kritische persona van afhing, zou tenietdoen. Discussie over wat Komrij schreef kon worden uitbesteed aan De contrabas, de door de onvermoeibare Chrétien Breukers onderhouden website, waar je veel over kon zeggen maar niet dat het er niet levendig was.

Mijn vraag naar de staat van het nieuwe voert behalve langs de poëzie en het internet onder meer ook naar literaire theorie, politieke historische denkers als Thoreau en Lenin, conceptuele kunst, fotografie en zelfs het Avondmaalritueel. Een zeer belangrijke gesprekspartner in het boek is Jeroen Mettes, de jong overleden, briljante dichter en theoreticus, die juist met een weblog, Poëzienotities, bekend was geworden om zijn scherpe polemische analyses, maar die ook kampte met de oneindige mogelijkheden en de directheid van de totaal verbonden wereld. Hij onderhield zijn blog in 2005 en 2006 – de jaren van het voorlopige hoogtepunt van de ‘rechtse nachtmerrie’, zoals hij schrijft in zijn naschrift bij zijn dichtwerk, N30. De illegale, misdadige oorlog van de VS in Irak was toen op zijn hoogtepunt en Israël voerde in de zomer van 2006 een bloedige invasie in Libanon uit. Mettes schreef op zijn weblog furieus hierover en over Leon de Winters vergoelijking ervan. Velen waren woedend met hem, maar het was een machteloze woede, die niet kon baten. Jeroen Mettes zelf besloot op 21 september het einde van dat jaar niet meer mee te maken.

2016 lijkt het begin te worden van een volgend voorlopig hoogtepunt van rechtse nachtmerries. Opnieuw moet de vraag gesteld naar het nieuwe en het ware, en hoe het zich kan ontplooien in de wereld. Bij het samenstellen en herschrijven van mijn boek heb ik me geregeld afgevraagd hoe 2006 zich verhoudt tot 2016. Weblogs, bijvoorbeeld, zijn over hun hoogtepunt heen. Geven sociale media een andere dynamiek aan poëticale discussie? Ik denk het wel: Facebook is geslotener, minder publiek, en dus ondoorzichtiger. Je bent er in principe onder vrienden. Tegelijkertijd is de technologie waarmee Facebook je netwerk exploiteert en onderhoudt subtieler, en dwingender. Zo zijn de sociale media nog minder dan weblogs plekken die zich lenen voor de uitdrukking van iets nieuws of iets anders. Maar ze zijn zeer geschikt voor het je organiseren binnen verbanden van gelijkgestemden.

En, helaas, ook om zo georganiseerd te wórden. De rechtse nachtmerrie van 2016 heet Trump, en we weten inmiddels meer en meer over de rol van big data bij zijn verkiezingsoverwinning. Het model van psycholoog Michal Kosinski heeft niet meer dan 300 van je likes nodig om je beter te kunnen voorspellen dan je eigen partner. Kosinski heeft geprobeerd te waarschuwen voor misbruik van zijn kennis, maar het was te laat; het bedrijf Cambridge Analytica gebruikt de kennis inmiddels voor het voeren van politieke campagnes op microschaal.

Tot de bestuurders van dit bedrijf behoort investeerder Steve Bannon, Trumps adviseur, propagandist van de alt-right, die zichzelf vergelijkt met Lenin, Satan, Darth Vader en Dick Cheney en die leeft in de heilige – zo niet likkebaardende – overtuiging dat de VS een flink bloedig conflict door zal moeten om de volgende fase van haar geschiedenis in te gaan. Apocalyptisch denken blijkt niet vreemd te zijn in de alt-right. Tot de invloedrijke neo-reactionaire theoretici behoren mensen die de absolute monarchie willen herstellen, maar ook een intrigerende filosoof als Nick Land, grondlegger van het accelerationisme, die een volkomen losgezongen en onmenselijk kapitalisme ziet als overgang naar de volgende evolutionaire fase van de planeet. Zulke stripfiguren zijn weer een stapje verder dan Cheney, Karl ‘reality-based community’ Rove en, ach, Jan Peter ‘met de kennis van nu’ Balkenende.

Welke poëzie zal bij deze heerlijke nieuwe wereld horen? Welke waarheid, welke nieuwheid, levert big data op – en welke weet zich aan big data te onttrekken? Is er nog ruimte voor emancipatie binnen de processen van de versnelling die ons meedogenloos in de richting van steeds heviger crises smijten?

Tien jaar na de dood van Jeroen Mettes zijn de tijden er niet optimistischer op geworden. Toch is de toekomst nog niet afgesloten. We zullen dus nog gedichten maken; blijven nadenken; politiek bedrijven. En over tien jaar zien wat ervan opbloeit.