Zonder titel

Waarom zouden muziekstukken eigenlijk titels nodig hebben? Titels van kunstwerken sturen altijd de verwachting van het publiek. Sonja Schulte over de kracht van de titelloosheid.


Van een bevriende muzikant kreeg ik een muziekstuk te beluisteren. Hij stuurde me het audiobestand toe. Het was nog niet af en het had geen titel. Het had überhaupt geen tekst. Het was een lange, instrumentele, hypnotiserende improvisatie. Hij noemde het een drone.

Ik wist niets van drones, maar ik vond het leuk dat hij me een kijkje in de keuken gaf. Daarom wilde ik iets zinnigs kunnen antwoorden. Het analyseren van het kunstwerk, waar ik als kunsthistoricus jarenlang toe was opgeleid, wilde ik ook op zijn muziek loslaten, om hem van wat interessante kritiek te voorzien. Dat moest toch kunnen? Alle kunst is te ontleden.
In het derde jaar van mijn studie moest ik een tentoonstelling van Erik van Lieshout recenseren. Ik had besloten een experiment te doen: van tevoren wilde ik niets van de kunstenaar weten. Op die manier had ik geen enkele interpretatie, niet eens een indruk paraat, toen ik de eerste ovale zaal van het Groninger Museum doorliep en de hoek om ging naar zijn eerste werk. Maar bij het bespreken van mijn recensie werd ik door de docent op mijn vingers getikt. Ze zei: ‘Leuk hoor, dat idee van blanco naar binnen gaan, maar doe dat maar niet opnieuw.’

‘Natuurlijk’, vervolgde ze – rustig uitleggend en niet onder de indruk van mijn kennelijk al vaker uitgevoerde experiment – ‘moet kunst liefst onbevangen ontvangen worden. Maar: waar begin je dan? En: waar eindig je? Misschien is het beter je verantwoordelijkheid te nemen?’ Met ‘verantwoordelijkheid nemen’ bedoelde ze: voldoende geïnformeerd te zijn.
Toen ik tijdens het luisteren van de drone probeerde te analyseren wat ik hoorde, kwam ik er al snel achter dat ik dat niet kon. Ik wist niet wat ik kon verwachten en dus hadden mijn hersens geen schijn van kans om ergens vat op te krijgen. Ze werden fluks uitgeschakeld. Vervolgens werden mijn oren veel sterker bediend dan normaal. Er bleef nog maar een mogelijkheid over: overgave.

De muziek golfde over me heen. Er gebeurde iets, zo realiseerde ik me achteraf, wat mij in geen jaren overkomen was. Iets waarvan ik had gedacht dat het nooit meer zou gebeuren.


In de beeldende kunst is titelloos laten vrij gangbaar, maar in het algemeen krijg je bij weinig kunsten die mogelijkheid geboden. Er zijn amper verhalen, films of theaterstukken zonder titel die het geheel omsluit. Dat is ook wel begrijpelijk, anders zou je van elk verhaal, zodra het ter sprake komt, een korte samenvatting moeten geven. De makers van de serie Friends hebben daar zelfs een gimmick van gemaakt en elke aflevering benoemd als ‘The one with the…’, ‘the one with the…’, enzovoorts. Maar ook in de muziek, waar het beduidend minder noodzakelijk is, krijgt een stuk doorgaans een titel toebedeeld.

Als een kunstenaar besluit een werk geen titel te geven, geeft hij je geen houvast, geen kader. Er zit niets anders op dan het te laten komen zoals het komt. Het doet denken aan de momenten waarop je als kind een sprookje voorgelezen kreeg. Steeds opnieuw was er die blanco situatie, dat wonderlijke begin, dat zegt: ‘Er was eens…’ Je krijgt dan een glimp van de magie te ervaren, die samenhangt met deze onbevangenheid. Er was eens is de Zonder titel van de verhalenwereld. Maar naarmate je volwassen wordt zijn er steeds minder situaties waarin je weer de magie van Er was eens voelt.

Mijn eerste keer weet ik nog. Toen ik net begonnen was met mijn studie wandelde ik op een dag het Groninger Museum binnen. Ik voelde me daar nog geïntimideerd, het gebouw was nog niet een plaats waar ik thuis hoorde en mezelf kon zijn. Daar vond ik mij plots tegenover een groot schilderij, ongeveer ter grootte van een deur, en heel licht van kleur – geel, bijna wit, fel schijnend licht leek eruit te komen. Ik was er acuut door overdonderd. Ik had me omgedraaid, kwam oog in oog met het vlak te staan en werd er daarna door opgeslokt, waarbij ik onwillekeurig achteruit deinsde en vervolgens vluchtig om me heen keek, alsof mensen hadden kunnen zien wat dit kunstwerk in mijn hoofd en de rest van mijn lichaam teweeg had gebracht. Maar niemand zag het.


Het vlak maakte deel uit van een kleine, kortdurende tentoonstelling. Ik herinner me de naam van de maker niet. Daar was ik ook niet erg geïnteresseerd. Wel wilde ik weten wat de naam van het kunstwerk was. Toen ik naast het schilderij zocht naar aanwijzingen vond ik na een paar seconden het kleine witte vlakje, waar nu, ruim vijftien jaar later, mijn ogen zo routineus naartoe gaan dat het kijken vaak dáár begint – en waarop stond dat het kunstwerk geen titel had. Letterlijk stond er: Zonder titel. Die woorden zou ik later nog veel vaker tegenkomen, vaker wel dan niet, maar de eerste keer dat ik ze zag maakten ze een enorme indruk op me. Ze maakten me nijdig. Ze gaven me slechts leegte, waar ik behoefte aan invulling had. Ik wilde weten hoe het heette, wat een aanwijzing zou bieden voor wat het betekende en voor de manier waarop het kunstwerk bedoeld was. Ik wilde weten wat er zojuist met mij was gebeurd.

Maar ook de echte wereld levert titelloze momenten op. Cruciaal is daarbij: op scherp staan. In een hete zomer zat ik in een treinwagon die me heen- en weer schudde door Zuid-Bohemen. Ik was moe en gestresst en nu, na uren reizen, hadden we bijna onze bestemming bereikt. Toen de trein een bocht maakte en de zon achter de wolken verscheen, zag ik links van mij de glinstering van de zon op een zilverblauw Tsjechisch meer. Ik schudde mijn slippers van mijn pijnlijke voeten, stroopte mijn mouwen op, liep de coupé uit en de gang in en schoof het treinraam open. Wel tien minuten lang reed de trein om het meer heen en hangend met mijn oksels over het raam bekeek ik de lucht, het water, de bomen eromheen.


Tijdens mijn studie leek er langzaam maar zeker een tegenstelling te ontstaan tussen professioneel kunst consumeren en privé verrukt kunnen zijn. Het was alsof ik gedurende een aantal jaren werd gesplitst, in lichaam en geest. Mijn geest leek daarbij steeds vaker als grootste over te blijven. Ik had geleerd te kijken met mijn hersens, in plaats van met mijn ogen.

In een andere hete zomer kreeg ik in een collegezaal met alle ramen dicht les over semantiek. Een vraag die daarin werd gesteld: als een abstract schilderij, dus een werk waarin niets als figuur te herkennen is, de titel Vaas met rozen heeft, is het dan een schilderij van een vaas met rozen? Ik weet het antwoord niet meer.

Toch betekent meer informatie niet per se dat je nooit meer verrast kan zijn. Er gebeurt namelijk ook iets nieuws. Met het groeien van je ervaring, het groter worden van je geheugen, kom je als het ware op een nieuw niveau terecht. Op dat plateau kun je ineens andere kunst leren kennen, kunst die tot dan toe nog voor je gesloten leek. Je komt in een ander landschap terecht.

Er kwamen dagen dat ik college over Mondriaan kreeg. Daar leerde ik dat het in mijn hoofd en hart, ziel, zo je wilt, toch mogelijk was een kunstenaar ineens fantastisch te vinden naarmate en omdát ik meer achtergrondinformatie over hem had. Mondriaans vlakken vond ik, toen ik er nog niets van wist, nauwelijks interessant. Maar toen ik er meer over leerde, voornamelijk via de duiding van de kunstenaar zelf, kwam ik erachter dat ik zijn kunst alsnog mooi ging vinden. Alsof ik een speciale Mondriaanbril op kreeg waardoor ik zijn werk nu kon beschouwen zoals hij dat had bedoeld.

Je zou kunnen zeggen dat onbevangen zijn steeds opnieuw mogelijk is, alsof je in een hoge toren een wenteltrap bestijgt en, naarmate je hoger klimt, zowel meer als minder duizelig wordt.


Na mijn studie heb ik een paar jaar een grondige hekel aan beeldende kunst gehad. Mijn hoofd zat vol met teksten en ik kon geen kunstwerk meer zien zonder dat er, zoals in een aflevering van Sherlock, steeds groene computerlettertjes en cijfertjes voor mijn ogen verschenen. Ik zag beeld als informatie slechts, als tekst. Ik werd onverschillig, ik kreeg een hekel aan de wereld eromheen, daar wilde ik niets meer mee te maken hebben. Ik wilde schrijver worden. Ik wilde boeken lezen en naar concerten gaan. Dat deed ik. En natuurlijk deed zich daar hetzelfde probleem voor, na verloop van tijd: kennis. Die vermaledijde achtergrondinfo in je kop.

Laatst vroeg iemand me naar mijn vroegste jeugdherinnering. Ik hoefde daar niet lang over na te denken. Toen ik drie was werd ik bij mijn nicht voorop de slee gezet. Sneeuw ruiken, haar stem horen, de stof van haar mouw tegen mijn wang. Dat ik het me herinner komt niet door de sneeuw en ook niet door de slee. Ik vond sleeën heel erg leuk, zo ontdekte ik een minuut of drie erna, maar dat was niet de essentie. Het moment maakte zo’n indruk omdat ik geen idee had wat er zou gaan gebeuren.

Nieuwe muziekfragmenten volgden en ik kon niet anders dan mij eraan overgeven. Liggend op mijn tapijt beleefde ik die dagen een van de meest intense luisterervaringen van mijn leven. Niet alleen dat het stuk nog niet af was zorgde daarvoor, ook dat ik niet wist welke instrumenten gebruikt zouden worden, hoe lang het zou duren en of er hard of zacht zou worden gemusiceerd. Want ook al wist ik inmiddels beter hoe het werkte, steeds was ik elke keer opnieuw volledig op mijn hoede; steeds weer stonden al mijn zintuigen op scherp. Als bij een dier dat zich bedreigd voelt.