Lopende zaken 2021

Essay / 09.02.21

De ruimte tussen guillotine & revolutie

Revolutie > Guillotine > Revolutie > Guillotine

Thalia Ostendorf

Thalia Ostendorf schreef in reactie op het stuk ‘Onthoofde Geschiedenis’ van Steffie van Neste in De Gids (#4, 2020) een reflectie op de rol die de guillotine heeft gehad voor de Franse koloniën en hun onafhankelijkheid. Daarmee brengt ze de vergeten geschiedenis van de guillotine aan het licht.

“Want wij zijn… je weet wel.” De vrouw haalt haar schouders verontschuldigend op en vervolgt: “Wij zijn het volk dat hun koning van zijn hoofd ontdaan heeft.”
Ze zat daar alsof ze iets doodnormaals gezegd had, haar benen en polsen over elkaar geslagen. Op een bepaalde manier had ze dat ook—ik kom maar zelden iemand uit Frankrijk tegen die deze onthoofding niet noemt als hoeksteen van hun identiteit. Ondanks het beeldende handgebaar dat ze met haar vlakke hand maakte terwijl ze sprak, leek ze onzeker over het noemen van onthoofding, lachte er een beetje beschaamd bij. Mijn vermoeden was dat ze zich hiermee enigszins koket verontschuldigde voor iets wat ze net had gezegd dat als ‘radicaal’ opgevat zou kunnen worden: ‘Dit zouden wij doen, maar wij zijn dan ook het volk dat hun koning onthoofd heeft.’
Ik moest aan dit moment denken toen ik het stuk ‘Onthoofde Geschiedenis’ van Steffie van Neste in De Gids las. Zonder de guillotine ooit ‘in levenden lijve’ gezien te hebben, is het beeld dat ik erbij heb heel duidelijk en dat komt door dit soort ontmoetingen. In mijn hoofd loopt er een directe lijn van de guillotine naar de Franse vrachtwagenchauffeurs die snelwegen blokkeren om nationaal beleid te beïnvloeden. Toch mist er iets fundamenteels in dit beeld, en dat heeft alles te maken met een herhaling van Frankrijk als geboorteplaats van de revolutie, die de verdoezeling van Frankrijk als kolonisator tot gevolg heeft. Wat ik mis in ‘Onthoofde Geschiedenis’ is zicht op hoeveel groter Frankrijk was ten tijde van haar revolutie, welke andere levens de guillotine nog meer bekortte. Want de geschiedenis van de guillotine zette zich na de Franse revolutie nog lang voort in de koloniën. Zonder dit te erkennen dreigt die geschiedenis nogmaals onthoofd te worden, met de kniplijn langs levens van mensen die nooit genoemd werden omdat ze niet als volwaardig werden gezien. En wij maar herhalen.

&&&

Het heeft ongetwijfeld iets met de ongelijkheid van geschiedschrijving te maken, een dergelijke condensatie van die geschiedenis, tot je alleen nog de hoofdmoot hebt om het op feestjes over te hebben. Wat overblijft is het losse hoofd met de kroon, dat iedereen met zich mee kan slepen. Als een buikspreekpop wordt hij steeds uit een boodschappentas gegraaid en op tafel gezet. En het is een oud hoofd—de stijve lippen kunnen het alleen over zijn eigen dood hebben, hij is blind voor de anderen die onder de guillotine terecht kwamen: mensen van lagere klassen die voor haar introductie geradbraakt of opgehangen werden; op de Frans-koloniale/Caribische eilanden; in nazi-Duitsland; in Algerije; in Tunesië; in Senegal. Lodewijk heeft dat allemaal niet meer meegemaakt. Haast geen wonder dat wij het allemaal missen, als we dat hoofd napraten. Terwijl de kop overal mee naartoe gezeuld wordt, ligt de rest van het lijf vergeten, de stukken in laatjes met labels aan tenen en andere kootjes: ‘Haïti/Saint-Domingue,’ ‘Saint-Lucia,’ ‘Senegal,’ ’Algerije,’ ’Tunesië.’ (Er staat iets haastig onder gekrabbeld: iets met goud, suiker, Code Noir…)

Welke koloniën Frankrijk precies ‘had’ in de revolutionaire jaren 1789-1804, is moeilijker te achterhalen dan verwacht. Een dergelijke kaart lijkt niet te bestaan en eilanden en stukken land werden vaak tussen Europese mogendheden uitgewisseld; wat van wie was, werd met zeeslagen en doorverkopen en ondanks onduidelijke—en niet bestaande—grenzen besloten. Ik heb even het idee een wereldkaart te printen en de landen die ik tegenkom in te kleuren, er een jaartal bij te zetten. Dit slaat al snel om in frustratie om de alomtegenwoordige mercatorprojectie van de wereldkaart waarin Groenland grofweg even groot is als heel Afrika (2.166 miljoen km² tegenover 30.37 miljoen km², come on), dus ik besluit dat project voor een ander moment te laten. Niet als kaart maar opgesomd, dus, waren een handvol van de Franse koloniën in die jaren: Louisiana (strekte van de monding van de Mississippi Delta tot ver in Canada); Saint-Lucia; Guyana (het huidige Frans-Guyana, Guyana en Suriname waren Nederlands); delen van de westkust van Afrika en als kroon op dit bij elkaar geraapte koloniale lijf: Saint-Domingue, dat na haar revolutie de oorspronkelijke naam Haïti (of Hayti) terugkreeg. Er was geen enkele andere kolonie die zo’n fortuin opbracht. De daar aanwezige tot slaaf gemaakten produceerden 60% van de suiker op de wereld en 40% van de koffie—meer dan alle Britse koloniën van dat moment samen.
Het beeld van een groepje witte mannen dat een kaart van continentaal Afrika aan het aansnijden is, is bekend. Europese landen trokken overzeese gebieden hardhandig en provisorisch naar zich toe, om ze na verschillende onafhankelijkheidsoorlogen weer even hardhandig te moeten losmaken. Het heeft nooit gepast, ze waren al afgekneld, er waren geen transfusies—het was leegzuigen.

&&&

In eerste instantie, voordat de Franse revolutie zich met volle kracht tegen de monarchie keerde, was ‘Liberté, égalité, fraternité’ enkel van toepassing op de witte Franse bevolking. Voor de mensen van kleur, vooral in de koloniën, was er de Code Noir, de slavenwetgeving waar tot in detail werd omschreven wat er in het Frans-koloniale rijk onder slavernij verstaan werd, hoe slaven behandeld dienden te worden. Hierin werd bijvoorbeeld gestipuleerd dat als twee tot slaaf gemaakte mensen kinderen kregen, die kinderen ook slaven waren en toebehoorden aan de eigenaar van de moeder; dat tot slaaf gemaakten geen wapens mochten houden; dat tot slaaf gemaakten van verschillende eigenaren niet onderling mochten samenscholen; maar bijvoorbeeld ook dat slaveneigenaren minimaal 20 jaar oud moesten zijn om tot slaaf gemaakten hun vrijheid te kunnen geven. Ook werd beschreven hoe streng de straffen moesten zijn, maar dergelijke regels die de plantage-eigenaren beperkten (en niet ondersteunden) in hun doen en laten werden vaak met voeten getreden. De Code Noir nam, net als andere slavenwetgeving van die tijd (zoals de Barbados Slave Code die Engeland aanhield), en zoals de naam al doet vermoeden, kleur als uitgangspunt, en beperkte ook de rechten en bewegingsvrijheid van vrije mensen van kleur.
De Franse revolutie had niet geleid tot een ontbinding van de koloniën en pas onder druk van de Haïtiaanse revolutie in 1791 besloten de Frans-revolutionaire machten dat hun universele waarden misschien breder toegepast konden worden, en niet alleen op witte Franse mensen. Na de omverwerping van de monarchie en de onthoofding van de voormalige koning, nu genaamd ‘burger Lodewijk Capet’, was de nieuwe regering verdeeld. Moesten de rechten van de mens ook betrekking hebben op de tot slaaf gemaakten, zoals op Haïti geëist werd, of bleef men achter de slaveneigenaren staan? De deal die gesloten werd is op z’n minst verrassend te noemen. Mensenrechten voor de tot slaaf gemaakten en burgerschap voor de zwarte troepen onder voorwaarde dat ze aan de kant van Frankrijk zouden vechten. Het gevolg: het begin van echte onafhankelijkheid voor Haïti en de afschaffing van de slavernij in alle Franse koloniën.

Het jaar voor de revolutie werden er bijna 48.000 West-Afrikaanse mensen naar Haïti verscheept (het merendeel van de tot slaaf gemaakten op Saint-Domingue waren Yoruba, Kongo en Fon), en bij de aanvang van de Franse revolutie woonden er meer dan 500.000 tot slaaf gemaakte West-Afrikaanse en Amerikaanse mensen op Saint-Domingue, meer dan tien keer zoveel als de aanwezige kolonisten en vrije mensen van kleur bij elkaar. Haïti bevocht met groot succes haar onafhankelijkheid, volgens sommige onderzoekers ten dele omdat Frankrijk zo volop in de slavenhandel zat; veel van de gedwongen eilandbewoners hadden het leven in hun eigen maatschappij gekend, en namen kennis van oorlogsvoering mee. De knieval die de Franse overheid uiteindelijk moest maken, al voor Haïti officieel een onafhankelijke staat werd, beïnvloedde het wereldtoneel sterk. Frankrijk steunde zwaar op de suiker en koffieproductie en dwong onafhankelijk Haïti twintig jaar later compensatie te betalen voor de ‘diefstal’ van slaven en de algehele kolonie. Die ‘onafhankelijkheidsschuld’ was pas in 1947 afbetaald.

&&&

Na Lodewijks executie stuurden de nieuwe revolutionaire machthebbers troepen onder leiding van Victor Hugues, die de reputatie van de ‘koloniale Robespierre’ zou vergaren, naar andere Franse en voormalig-Franse gebieden om daar de nieuwe wetgeving door te voeren. Weg met de slavernij in de Franse koloniën. Het jaar na de onthoofding van koning Lodewijk (daar komt-ie weer uit de boodschappentas) werd Guadeloupe terugveroverd op de Engelsen en ging Hugues aan de slag met wat de Britten “een duivels proces” noemden—de emancipatie van de tot slaaf gemaakten. Toegegeven, er werden in dat proces veel mensen uit de heersende klasse onthoofd, en Engeland was vooral bang voor een verspreiding van een dergelijk gedachtegoed, zoals bij Haïti gebeurd was. De orde der dingen werd niet alleen aan de kaak gesteld maar hardhandig een kopje kleiner gemaakt en—niet te vergeten—deze eilanden werden weer Frans, terwijl het Caribisch gebied door de instabiliteit van de eerste jaren na de Franse revolutie stukje bij beetje in Engelse handen gevallen was. Slavernij werd dan wel afgeschaft, de gebieden bleven koloniaal bezit. Op Guadeloupe werden er minstens 50 mensen onthoofd, en in 1791 vroeg ook op Saint-Lucia (ook een eiland ‘van’ Frankrijk) een groep tot slaaf gemaakten om hun vrijheid. De aangesproken plantage-eigenaar lichtte het bestuur van het eiland in, de militie rukte uit en de leiders moesten de vraag om de ‘liberté, égalité, fraternité’ van de revolutie met hun leven bekopen. Zonder de klinische precisie van de guillotine werden ze onthoofd en hun hoofden werden als waarschuwing op staken rond het gebied geplaatst. Revolutionaire fantasieën werden niet geduld. Bij ons in Europa zijn er geen verhalen bekend over wat hun hoofden voorbijgangers nafluisterden, zoals het verhaal ging over geguillotineerde hoofden in Frankrijk.
In 1795 landde daar dan toch ook de ‘koloniale Robespierre’, inclusief wapens, troepen en een guillotine die op het eiland opgesteld werd. Er vond een revolutie plaats, en de tot slaaf gemaakten namen het wederom op tegen de plantagebezitters, die ook op dit eiland in de minderheid waren. De Britten, die revolutionair Frankrijk de oorlog hadden verklaard na de onthoofding van de koning, reageerden door ook troepen naar het eiland te sturen. Ze werden na een zware slag onder de voet gelopen en ontvluchtten het eiland, samen met een deel van de royalistische plantage-eigenaren. De rest van de plantage-eigenaren werden naar de guillotine geleid. De daaropvolgende periode wordt “l’Année de la Liberté” genoemd—slavernij werd ook hier afgeschaft. Toch lukte het de Britten niet veel later het eiland over te nemen, en de slavernij weer in te stellen.

Voor deze gebeurtenissen wordt verrassend vaak de term ‘terreur’ van de Franse revolutie overgenomen, als een soort verlengstuk van wat er daar gebeurde. Maar de taal van de revolutie en de ‘terreur’ die het tot gevolg had, wringt wanneer die gebruikt wordt in relatie tot de voormalige koloniën. Het is toch niet helemaal hetzelfde nu de ‘slachtoffers’ de slavenhouders waren, die hun eigen schrikbewind in stand wilden houden, hun winst wilden beschermen, de Afrikaanse bevolking wilden houden waar die was: in slavernij. En was de guillotine niet het officiële middel der (Franse) gerechtigheid?

&&&

Het mes van de guillotine die op Saint-Lucia koppen heeft doen rollen hangt in het National Maritime Museum in Londen. Op de foto’s is te zien dat het niet meer aan de rest van de guillotine vastzit, maar de stellage waarin het hangt heeft dezelfde hoge, rechthoekige vorm als een complete guillotine. Het moet tijdens de herovering van het eiland in Britse handen zijn gevallen, en als een soort trofee mee teruggebracht zijn. Een hoofdloze guillotine. In Den Haag staat ook een guillotine, volgens het bordje komt hij uit Italië of Frankrijk, welke van de twee—of waarom hij hier staat—is blijkbaar niet duidelijk. Indrukwekkender dan het gevaarte zelf is een plaatje dat ik in mijn zoektocht langs zie schieten: een guillotine met een poppetje dat ernaast geknield zit. Er is iets fysieks aan die houding, de nabijheid van een lichaam naast het gevaarte, wat me een beetje onpasselijk maakt. De guillotine hier staat net als in Londen achter glas, aanraken kan niet. Misschien scheelt het, die afstand.
In de zomer van 2013, toen ik in Utrecht woonde, hingen er vlaggetjes voor mijn ramen. Ze waren gespannen tussen mijn gevel en die aan de overkant van de straat. Zo dichtbij dat ik ze met een arm uit mijn raam aan kon raken. Ze piepten baldadig zodra er maar een zuchtje wind stond. Naast die ergernis speelde ook een rol dat op elk vlaggetje ‘300 jaar vrede van Utrecht’ stond, terwijl er in datzelfde jaar precies 150 jaar verstreken was sinds de officiële afschaffing van de slavernij in Nederland. Toch pijnlijk als je van die tot slaaf gemaakten afstamt en je die geschiedenis nergens weerspiegeld ziet. Wat gaan we herdenken, tijdelijke vrede tussen Europese mogendheden (met de naam van de stad in de titel!) of mensenrechten? De keuze was bij de Gemeente snel gemaakt.
De vrede van Utrecht heeft ook betrekking op de slavernij in die zin dat er heel wat land—koloniën—werd uitgewisseld. Als een spelletje risk tussen familieleden werd er druk over de wereldkaart geschoven. Frankrijk moest delen van Louisiana afstaan aan Spanje en Engeland. Het overgebleven stuk land was enorm en nadat Napoleon aan de macht kwam, verkocht hij het in 1803 aan de kersverse Verenigde Staten, waarmee die haast in oppervlakte verdubbelden. Hoe dergelijke koloniale doorverkoop werkte is nog steeds verwarrend. Er waren op die lap grond maar ongeveer 60.000 niet-inheemse mensen aanwezig, waarvan de helft tot slaaf gemaakten, en er waren relatief weinig plantages. Eigenlijk was het vooral nog land waar de oorspronkelijke Amerikaanse bewoners leefden, en in een onmogelijke beweging is over hun hoofden het land onder hun voeten vandaan verkocht.

&&&

De vader van schrijver Alexandre Dumas, Thomas-Alexandre, was geboren op Saint-Domingue, voordat het weer Haïti zou worden, en was de zoon van een aristocraat en een in slavernij geboren zwarte vrouw. Onder de wetgeving van de Code Noir werd hij, vanwege de status van zijn moeder, in slavernij geboren. Nadat zijn vader hem in eerste instantie verkocht had, kwam hij hem later terugkopen om hem mee te nemen en in Parijs naar school te laten gaan. Zijn vader had meer kinderen die in Saint-Domingue verkocht waren, maar zover we weten hebben zij hun ouders niet meer gezien. Thomas-Alexandre ging uiteindelijk het leger in en nam een naam aan waarvan wordt aangenomen dat die van zijn moeder kwam: Dumas. Hij rees snel in de ranken in het revolutionaire leger, waar hij uiteindelijk generaal werd, als eerste zwarte man in die positie. Ook was hij generaal onder Napoleon, toen hij per ongeluk in Italië verzeild raakte en twee jaar lang onder erbarmelijke omstandigheden in Napels gevangen zat. Tijdens Dumas’ opsluiting stelde Napoleon de slavernij opnieuw in, en hij wilde dat Dumas zich na zijn vrijlating in zou zetten tegen Toussaint-Louverture’s revolutie in Haïti—wat Dumas weigerde. In combinatie met een slechte gezondheid als gevolg van zijn gevangenschap zou het het einde van zijn militaire carrière zijn. Dumas is nog steeds een van de meest hooggeplaatste mensen van Afrikaanse afkomst die ooit een Europees leger geleid heeft.
Na Bonaparte’s doorstart van de koloniën-inclusief-slavernij brachten de daaropvolgende 150 jaar weer nieuwe koloniën en rijkdommen voor Frankrijk, onder andere in Algerije, Tunesië en Senegal. Buiten de Franse revolutie was de guillotine nog eens het instrument voor 13.000 onthoofdingen in de decennia daarna. De verboden op schavotten en publieke guillotine-executies die Steffie van Neste noemt gingen op voor Frankrijk. In de koloniale gebieden werd er anders mee omgesprongen. Zo is er bijvoorbeeld een foto uit Saint-Louis, Senegal, die genomen is tijdens de publieke executie van Burame-Kandé op 25 Februari 1899. De eerste guillotine-executie in Saint-Louis. Op de foto zie je een paar mensen in het wit dicht op een onduidelijk figuur in een guillotine staan. De mannen die achter de machine staan zijn allemaal in Frans-koloniaal uniform gestoken, met tropenhelmen op—het type waar Melania Trump commentaar op kreeg toen ze hem op safari in Kenia droeg. Een schouwspel zonder toekijkend volk of breiende vrouwen. Of dit een oude, hergebruikte guillotine is, is niet duidelijk, want het origineel is verdwenen, maar er wordt geschat dat hij tussen 1830 en 1860 is gebouwd. Na de onafhankelijkheid van Senegal in 1960 werd er elders in het land een los guillotine-mes gevonden, mogelijkerwijs dat van de machine op de foto. Een andere publieke executie vond plaats in Nieuw-Caledonië (nu een overzeese gemeenschap van Frankrijk). In 1878, vijftien jaar na de eerste inval daar, was het verzet nog steeds sterk en na een grote opstand werd een groep van tien Kanak verantwoordelijk gehouden en publiekelijk geëxecuteerd door middel van de guillotine. De guillotine als antirevolutionair middel—de onthoofde koning was het hier vast roerend mee eens geweest.

Het gebruik van de guillotine in Algerije gaat terug tot 1843. Tijdens de Algerijnse revolutie in 1954-1962 werden de ‘vergrijpen’ waarvoor de doodstraf opgelegd kon worden, uitgebreid door de Franse autoriteiten in een poging hun greep op de kolonie niet te verliezen. In die periode waren er 2.300 Algerijnse mensen die zo ter dood veroordeeld werden—ongeveer een tiende hiervan werd daadwerkelijk onthoofd. Opvallend is dat na de onafhankelijkheid de doodstraf bleef bestaan in Algerije, maar dat de guillotine expliciet afgedaan werd als te diep vervlochten met 162 jaar aan Frans kolonialisme. Ze zouden de guillotine niet meer gebruiken. In die context is het noemenswaardig dat de executie van het laatste guillotine-slachtoffer in Frankrijk uit Tunesië kwam—een Franse kolonie die enkele jaren voor Algerije haar onafhankelijkheid bevocht. In een blog van het uit Parijs opererende tijdschrift ‘The Funambulist’ over de onthoofdingen in Senegal en Melanesië echoot iemand mijn gedachten over de guillotine en haar revolutionaire connotaties: “Veel van ons hebben veel recentere en veel minder revolutionaire voorbeelden in gedachten wanneer we aan de guillotine denken.”
De vrouw die het had over het hoofd van een koning die al 200 jaar dood is en er het bekende verhaal over de Frans-revolutionaire inborst mee wilde vertellen, stond niet stil bij het feit dat recentere onthoofdingen juist antirevolutionair waren en mensen op plaatsen als Senegal, Tunesië en Algerije het zwijgen oplegde. In tegenstelling tot Lodewijks afgehakte hoofd dat alleen terug kan kijken, had zij het wel kunnen weten. Het is net zo goed geschiedenis, alle informatie hier heb ik op het internet gevonden, is toegankelijk. Er wordt steeds voor gekozen om dat hoofd weer uit de tas te plukken, om iedereen na bijna 230 jaar nog steeds naar zijn bloedeloze lippen te laten kijken. Waarom luisteren we nog naar de verstoten koning? Waarom blijven we hem napraten?

Thalia Ostendorf is Nederlands-Surinaams en studeerde literatuurwetenschappen in Utrecht, Californië en Napels. Ze is nu bezig met haar promotieonderzoek aan de Universiteit van St. Andrews in Schotland. Haar onderzoek focust op oorlogsliteratuur geschreven door veteranen van de Eerste Wereldoorlog en invloed hiervan op herdenken en vredesactivisme. Ze is medeoprichter van intersectionele feministische Uitgeverij Chaos en schrijft korte verhalen die zijn verschenen in o.a. Cipher Magazine and Cotton Xenomorph.

Voor het samenwerkingsproject Fesa in het museum doet ze in het Literatuurmuseum onderzoek in de archieven van Surinaamse schrijvers zoals Anton de Kom, Albert Helman en Bea Vianen.

Meer van deze auteur