Lopende zaken 2021

Memoir / 02.07.21

PICS OR IT DIDN’T HAPPEN

Obe Alkema

Ik weet niet hoe het kan, maar het lukt me niet om de handvol foto’s die ik maakte tijdens een middagtrip naar Ostia te lokaliseren in de mappenstructuur van de externe harde schijf, die ik weer eens ingeplugd heb, en op mijn eigen harde schijf evenmin. Hoe kan ik ooit met zekerheid zeggen of ik er geweest ben? Ze zijn onvindbaar of vallen niet op tussen de andere beelden van Rome.


Enkele zoekresultaten.
  Ruïnes en kerken, ze zijn met veel, hordes toeristen. Hun uiterlijkheden en binnenwerk, even uniek als inwisselbaar.
  Twaalf keer Bernini’s Extase van Theresia in de Santa Maria della Vittoria, vanuit alle hoeken.
  Nauwe straatjes, piazza’s, attracties die je moet zien.
  Het Rome dat ik ken uit de Pasolini-roman van Emanuele Trevi.
  Het panoramische uitzicht vanaf de Engelenburcht, onvergetelijke plek uit Angels & Demons.
  Meer dominante beelden van de eeuwige stad.
Info: IMG_7996.JPG. Voeg tags toe. Naam en extensie: IMG_7996.JPG. Grootte: 7.767.614 bytes. Aanmaak: zaterdag 10 september 2016 om 13:01. Afmetingen: 5184x3456. Merk apparaat: Canon. Model apparaat: Canon EOS 550D. Scherptediepte 57 mm. Rode ogen: nee. Belichtingsmethode: normaal. MAX Image Caption Generator: ‘a close up of a plate of food on a table’.


Mijn middagtrip naar Ostia was een bedevaart naar het monument ter nagedachtenis aan Pier Paolo Pasolini.


Lang voordat ik er kwam, had Rome zich al in mij genesteld. Alles afkomstig uit de catalogus van de collectieve herinnering. Het pulseerde toen nog niet, dat ankerpunt van mijn gymnasiale opvoeding. Vraag me niet lijstjes koningen en keizers of de Latijnse naamvallen en declinaties op te dreunen, want ik doe het. Talloze keren hoorde ik over die exotische hoofdstad. Ik droeg het hele verleden van Rome met me mee, dat aanvankelijk alleen door zijn befaamde gebouwen, ruïnes en kunstwerken aan mij verscheen.


Pepijn reikt mij Matthew Sturgis’ When In Rome: 2000 Years of Roman Sightseeing aan, maar wat moet ik ermee? Ik kan genoeg highlights uit mijn mouw schudden. Ik zag ze, jij zag ze, Pepijn zag ze, wij zagen ze allemaal. Onmisbare bezienswaardigheden, niet te missen. De klassieke oudheid is het ware gezicht van Rome. Fellini’s Roma ook. Moet ik nog zien. Die tien geheime prachtplekken ook. Het archief is niet uitgeput. De couleur locale van Spectre, uit romans van Sandro Veronesi. En ik kom dat prachtige fascistische icoon in de wijk EUR weer tegen, het vagelijk moderne Palazzo della Civiltà Italiana, even tijdloos als de Romeinse ruïnes dankzij zijn ruïnewaarde. De term van Albert Speer kwam ik andermaal tegen in een boek van Judith Schalansky en heeft betrekking op, even opgezocht, de toekomstige ruïnevorm van een fascistisch bouwwerk als de huidige uitvalsbasis van Fendi, ‘om ook in toestand van verval nog met de grootheid van de Romeinse ruïnes te kunnen concurreren’.


Over concurrentie gesproken: in een document met aantekeningen uit 2015, getiteld ‘Virtueel en actueel Rome’, noem ik nog Michelangelo Antonioni’s Nettezza Urbana, die dat jaar tijdens de grote overzichtstentoonstelling in het EYE te zien was. Ik heb wat interpretaties van die korte documentairefilm over de Romeinse straatvegers bij elkaar gegoogeld, zie ik, zoals die van Giuliana Minghelli, afkomstig uit Cinema Year Zero: Landscape and Memory in Post-Fascist Italian Film:

The documentary moves from the premise that we are living in an unknown world, or better, that the visible text of our world is traversed by other unseen narratives. The street cleaners, by being close to ‘something inanimate,’ are indeed eyes and ears of the landscapes. Antonioni starts a journey of discovery in search of this gaze that sees a city pulsating to a different rhythm.



Antonioni liet Rome en la vita Italiana verschijnen in de gedaante van alledaagse inwoners, hun beslommeringen, ruzies en liefdesrelaties, om met de filosoof Ruud Welten te spreken. Dit Rome is even echt als mythisch, even echt en mythisch als het Colosseum. Een leesbare tekst voor mij, maar een tweedehandsje. Het ontbrak nog aan één perspectief en dat kwam er in september 2016 bij: mijn eigen. Een halfjaar later deed ik het nog eens dunnetjes over. Ik was net Goethe, eeuwen eerder: ik wilde Rome zelf zien. Weer Welten: ‘Alles leek zo volmaakt, op één ding na: hij was er niet.’ Goethes open deur: het karakteristieke spreekt alleen tot ons wanneer wij er oog in oog mee staan. Iets bekends zien in een nieuwe wereld – andere woorden van hem.


Inmiddels voelt die wereld verder weg dan ooit en kan ik, steeds verbetener op zoek, niet meer met zekerheid zeggen tijdens welk bezoek ik de foto’s maakte, of ik mijn enige taak als toerist volbracht. Het voelt alsof ik meer dan een handvol foto’s ben kwijtgeraakt, en dat is ook zo. Pics or it didn’t happen. De reis is verloren, zo voelt het, want ze laten zien dat ik, in Susan Sontags woorden, onweerlegbaar aanwezig was op een specifiek tijdstip in mijn leven. Het waren geen selfies, toch was ik er. Locatie: Ostia. Datum en tijdstip laten zich dus nog raden. Ze vormen het harde bewijs dat ik echt ben afgereisd naar de plek niet ver van het strand waar Pasolini’s verminkte lichaam op 2 november 1975 werd aangetroffen. Mijn vader herinnert zich mijn onderneming, maar vind jij zijn woord even onweerlegbaar als een foto?


In zijn roman Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken probeert Arjen van Veelen de zanderige ondergrond van zijn geheugen om te vormen tot een stevig fundament voor een herdenkingsteken voor zijn vriend Thomas Blondeau. Voor het ontstaan van hun vriendschap heeft hij geen foto’s of ander concreet bewijs. Hij is overgeleverd aan zijn herinneringen, waardoor hij weinig hard kan maken.
  Is dat erg?
  Ja – vul zelf maar in.
  Nee – bekijk het eens van een andere kant, schrijft Van Veelen. Hij kan niet anders. Foto’s zijn een slechte geheugensteun:

Foto’s zijn agressief. Foto’s leggen herinneringen vast, maar evengoed verdringen ze alle momenten die niet zijn vastgelegd. Dat zijn er veel meer. Had ik maar wel gekeken, dacht ik later. Want juist waar geen foto was, kreeg de nieuwsgierigheid vrij spel.



Nu Sontag weer: foto’s veranderen het verleden in een consumptieobject en snijden de weg af. Ze dwarsbomen de nieuwsgierigheid en er is geen vrij spel, behalve wanneer ze door een saillant detail, hun aangrijpende punctum, uitnodigen tot speculatie – start de ontdekkingsreis: the visible text of our world is traversed by other unseen narratives. Vaker verdoezelen foto’s het verhaal, ze vertellen maar een fractie, terwijl ze juist drager van de herinnering moeten zijn. Dat is de reden dat je het uitbesteedde – en nu blijkt de herinnering in dezelfde beweging gedecimeerd en gekortwiekt te zijn.


Jonathan Dollimore: ‘The photograph: the past made present as stasis, silence and absence; frozen animation, the shadow absorbed into what once cast it, felt but not seen; a new way of being hurt, visual memory as loss.’


Ook de fotografie is inmiddels digitaal geworden, waardoor zij geen tastbaar object meer is waarin tijd en ruimte gecomprimeerd worden. Er gaat geen negatief meer aan vooraf en de geschiedenis van ontstaan, verouderen en sterven is uitgewist, schrijft de filosoof Byung-Chul Han in De transparante samenleving. ‘De tijdsdimensie van een ‘zo-is-het-geweest’ is voor Barthes de essentie van fotografie. Een foto legt getuigenis af van het voorbije. Daarom is rouw de grondtoon.’ Digitale foto’s hebben geen negatieven meer, ze hoeven niet ontwikkeld te worden in een donkere kamer, en kennen daardoor een heel andere tijdrekening: ‘een negativiteitsloos heden zonder lotgevallen, en zonder de spanningsboog van een geschiedenis’. Nu, nu, nu, met andere woorden, dat is de historische materialiteit van digitale foto’s.


Plotselinge inval: ik kan mezelf gewoon in het landschap van Ostia fotoshoppen en daarmee is de kous af. Maar ik, vooralsnog met lege handen, ben inmiddels aanbeland op het terrein van het geheugen. Drijfzand. Ik ben benieuwd naar de spanningsboog van deze geschiedenis. Ik wil de nieuwsgierigheid een kans geven. Daar moet ik het mee doen voor een zo waterdicht mogelijke reconstructie van de trip naar Ostia, waaraan ik al in 2018 begon te werken. Zonder foto’s, met herinneringen en ook met deze bemoedigende regel van Kavafis: ‘Verstand, werk nu zo goed je kunt.’


Vlak voor metrohalte Lido Nord neem ik afscheid. Mijn ouders blijven zitten tot Lido Centro. De lucht is ontzettend droog en heet. Septemberhitte, we dachten dat het wel mee zou vallen. Smartphone in de hand, mijn redding. Loop ik wel goed? De route is niet heel ingewikkeld. Ik betreed een armoedige wijk met de sfeer van de maffiaserie Suburra. De kleurtonen komen eerder uit La piovra, waar we wel eens naar keken tijdens een les Latijn. De beeldvorming doet altijd haar werk. De vervuiling is monotoon en typisch Italiaans. Aan authenticiteit geen gebrek. De weg leidt recht naar de kust, maar dat blijkt na wat klikken, slepen, inzoomen een simplificatie achteraf. Mijn blik, even gefixeerd als een foto. Zo rechttoe rechtaan was de route niet, toont Google Maps. Poef, de uitgestorven markthal duikt op, als dat het was. Meer vuilnis en ook jutters, zo uit Agnes Vardà’s Les glaneurs et la glaneuse gegrepen. Bij een lokale supermarkt koop ik versnaperingen. Ik weet niet meer welke. Ergens, in een van mijn boxen met prullaria en memorabilia, moet ik het bonnetje nog hebben. Rommel of niet, als er iets van een herinnering aan kleeft, bewaar ik het. Het krijgt, net als mijn verzamelwoede, met de jaren meer mensonterende sentimentele waarde. Tijdcapsules vol bewijs! Maar ik word al moe van het overhoop halen van zo’n box en het door de handen laten gaan van al die rommel, dus terug naar de reconstructie. Eenmaal buiten stoom ik zonder oponthoud door richting de monding van de Tiber of waar ik die zou verwachten. Daar moet het monument voor Pasolini zich bevinden. Rome op gepaste afstand, vliegveld Fiumicino op de andere oever, frisse wind vanaf de Tyrreense Zee.


‘Ik dwaal doelloos rond in dit labyrint van herinneringen.’
  ‘Dat is allemaal weg. Dit is geen oefening in nostalgie, het zijn feiten.’
  ‘Ik vind dat ik in staat zou moeten zijn om meer te registeren dan tot nog toe of dieper en merk dat ik het niet kan…’
  Drie passages uit de dagboeken van Derek Jarman die hier passen.


In 2018 noteerde ik hoe opvallend afwezig mensen en rijdende auto’s waren. Niemand in de stad? Ik speculeerde niet waarom. Nu denk ik: siësta voor de thuisblijvers, geen siësta voor de straatvegers en andere arbeiders. Er was voor geen van hen plaats in mijn selectieve blik. Die was uitsluitend gericht op ‘de vervulling van de toeristische intentie’ of ‘de vervulling van de verwachting’ of, iets prozaïscher geformuleerd dan Ruud Welten, op deze twee woorden van mijn innerlijke Tomtom: ‘Bestemming bereikt!’


In de tussentijd is er veel veranderd. In de tussentijd zag ik Vent d’est (1970), de vierde film van de Dziga Vertov Group, waaruit ik deze ondertiteling overschreef:

You show the misery of the people, but not their struggle. And by not showing their struggle, you deny them the means of struggling. You film blocks of flats and think you are filming people. You’ve never even started to consider your real position. You started by making an inquiry, but from where did you start?



Is het echt nodig dat een toerist als ik hierop antwoord geeft? Nee, want het is de schrijver die zijn taak veronachtzaamde. Ik heb geen foto’s gemaakt van het niemandsland tussen de eeuwige stad en het monument waarnaar ik op weg was, maar is dat mijn echte positie?


Buiten Rome, dat collectieve pretpark van voorgeprogrammeerde en spontane ervaringen, bestaat de wereld niet, met al haar ellende. A city pulsating to only one rhythm. Daar sta je als toerist niet bij stil, hooguit wanneer je even oog in oog staat met daklozen of zwervers, met hún Rome. In dat geval ook niet echt, want ze zijn ornamenten langs het gebaande pad. Zodra je dat verlaat, klampt de geschiedenis je aan. Dan kan het toerisme zijn aard, de geschiedenis en de bijbehorende economische orde niet langer verhullen of dempen. En van het gezicht van de toerist, zich plots bewust van de tegenstellingen en zijn eigen positie, druipt wat Ruud Welten toeristengêne noemt.


Ik verliet het paviljoen door het wildrooster over te gaan. Ik zou willen dat ik kon zeggen dat ik toeristengêne ervoer. Ik was erop gebrand mijn bestemming te bereiken en doorkruiste gedecideerd de wijk. Behalve gedecideerd was ik ook alert, het bleef ondanks mijn voorbereidingen onbekend terrein voor een Hollandse jongen. Of is er een andere reden? Verliet ik het paviljoen wel? Kun je dat verlaten? Heeft dat nog grenzen?


Met terugwerkende kracht voel ik wel toeristengêne, nu ik vanachter mijn bureau vol cantuccini-kruimels in mijn stappen terugga. Ik begin na te denken over mijn echte positie. Mijn afzijdigheid tegenover de vitaliteit van de sloppenwijken was gênant en pervers en is dat nog steeds. Vernederend, stigmatiserend, idioot. Als een mes door de boter: ik door dit landschap. Ik merkte het niet eens op. Het was niets meer dan een kartonnen decor of een filmset. Het was de gevoelige plaat niet eens waard. Hun verhaal, dat van Antonioni’s straatvegers, even verwaarloosbaar. Ik stond er destijds niet bij stil en het had deze reconstructie bijna niet gehaald. Dubbele gêne en nu oog in oog met mijn privilege: ik kwam ergens aan en dacht dat de wereld begint met jouw arriveren, zoals de filosoof Simon(e) van Saarloos in Herdenken herdacht schrijft. Ik dácht het niet eens. Okay, Obe, it’s your world and we just live in it.


Ik blijk mijn taak helemaal niet veronachtzaamd te hebben! In het document uit 2015 lees ik mijn analyse van deze situatie, genoteerd na een bezoek aan Napels met studiegenoten, zo’n anderhalf jaar voordat ik in Rome paradeerde. Glimlachend lees ik het terug, trots op de ideologiecriticus die ik op mijn tweeëntwintigste pretendeerde te zijn en dus was:

De opgepoetste hotspots van Italië tegenover het arme deel van Italië dat zich overigens nog veel verder uitstrekte, getuige de buitenwijken van Napels die aan het spoor richting Pompeï liggen. Dat is het realistische Italië: het failliet van de Europese welvaart. De rafels van de Europese Unie, netjes gestikt rondom de knooppunten in het toeristennetwerk.



Terug naar het moment dat ik plaats van bestemming bereikte. Het monument bevindt zich achter slot en grendel. Wat een domper zeg, de teleurstelling is nog voelbaar in mijn dijen. Ik fotografeer het. Wuivend riet, dor gras, het flinke hekwerk. Geloof me nou maar. Ik heb nog nooit zo veel vuilnis zien rondslingeren. Het vult de leegte. Even troosteloos is de gedenkplaats zelf, net als mijn innerlijke landschap. Het is weer zover! Ik word teruggeworpen op mezelf, van wilskracht is weinig over. Eenzaamheid neemt haar plaats in. Niemand om me heen, geen andere toeristen of pelgrims of fans of lezers die de Romeinse drukte achter zich gelaten hebben. Ik had geen rijen verwacht, deze I Am Legend-situatie evenmin. Het hek is dicht, eroverheen kan niet en er is geen olifantenpaadje. Het sacrale zinkt weg in de tunnel van desillusie. Er is helemaal niets te beleven, dus ik begin aan mijn terugkeer. Waarom langer blijven? Ik heb tenminste foto’s gemaakt. Ik durf dat hier stellig te beweren. Terwijl ik terugloop naar de bushalte die ik onderweg spotte, voegen schrik en nervositeit bij de alertheid en eenzaamheid – andere pulserende ritmes.


Ik had mijn bedevaart ook prima kunnen reconstrueren aan de hand van de film Caro diario, waarin Nanni Moretti op zijn Vespa dezelfde route aflegt van Rome naar de Idroscalo, ‘een terecht beroemd geworden scène, een solitaire en bevrijdende oefening in spiritualiteit’. Behalve dit aanknopingspunt kom ik in de Pasolini-roman van Emanuele Trevi, Een onmogelijke ontmoeting met Pier Paolo Pasolini (bijna waargebeurd), ook een uitgebreide omschrijving van de staat van het monument tegen waarmee ik de vorige paragraaf verder zou kunnen opleuken. Op de oude plaats delict – het gehavende lichaam van Pasolini werd er op 2 november 1975 aangetroffen – zegeviert volgens de verteller uiteindelijk keurige onbeduidendheid: ‘Maar volgens mij heeft de opknapbeurt, behalve vuiligheid en naargeestigheid (zaken die niet altijd en niet noodzakelijkerwijs alleen maar negatief zijn), ook de ondefinieerbare maar kostbare geur van authenticiteit van deze plek verdreven, tegelijk met de uitwasemingen van onacceptabele angstgevoelens. Is er een overheid voor te stellen die zó vooruitziend, zó filosofisch is dat ze de moed heeft de nagedachtenis van een dichter, een authentiek en moedig man als P.P.P., met een illegale vuilstortplaats te eren?’


Blijft de vraag: mislukte dit project nou tijdens mijn eerste of tweede keer in Rome? Ik kwam een foto uit 2016 tegen waarop een boek van Pasolini te zien is dat ik las, terwijl ik op de bus naar Lido Centro wachtte en er één of twee of drie miste. Natuurlijk nam ik hem mee: plichtsgevoel, couleur locale, bijbel voor onderweg. Ik zou eindelijk Rome zelf zien, maar ik kijk graag door zo veel mogelijk prisma’s. Ook stem ik mijn leesdieet vaak af op de bestemming, als ik tenminste naar het buitenland ga: in Groningen lees ik geen Belcampo. Ik las Vaarwel en beste wensen, Piet Joostens selectie uit Pasolini’s poëzie en kritieken, in Chiostro del Bramante, een rustige binnenplaats achter Piazza Navona, waar ik ook een Basquiat-expo zag. Anoniem en onverstoorbaar tussen de Italianen. Ik las het na de deceptie in Ostia, op de terugweg naar Rome, om nog iets van de tocht te maken, om de anekdote een leuke draai te geven.


Helemaal overtuigd ben ik niet, want ik kom iets tegen dat de tijdlijn een halfjaar doet opschuiven: een foto van Pasolini’s woning in de wijk EUR. Via Eufrate 9, zegt de interactieve kaart van Rome die de belangrijkste plaatsen uit zijn leven markeert. Volgens mij achtervolgde ik Pasolini eenmalig, maar ik weet het niet meer. Nog geen uitsluitsel.


Uitsluitsel komt onvoorzien, op het moment dat ik de laatste hand aan deze tekst leg. Het is zo voor de hand liggend dat ik het niet durf op te schrijven, maar aangezien ik ga citeren uit mijn vroege poëzie kan dit er ook nog wel bij. Browsend in mijn Dropbox trof ik een paar weken geleden de pdf van mijn tweede chapbook, Actuele ruïnes, aan. In het titelgedicht schrijf ik over deze reis:


Ik stap uit de trein in Ostia
 en doorkruis achterstandswijken van het soort
 dat mijn geprivilegieerde oogjes
 niet eerder aanschouwden. Neergestreken armoede.
 Platgetrapt korset. Actuele ruïnes.

Wegens veiligheidsredenen
 was het monument voor Pier Paolo Pasolini gesloten. Verspilde voettocht
 onder een kansarme zon. Uitgebuit lichaam voor een paar kiekjes.

Ik las het gedicht ‘Het gehuil van de graafmachine’
 en vond woorden die mijn situatie bijeenraapten
 die mijn afkeer situeerden
 die mijn vervreemding benoemden. Ik herken me
 in woorden van zestig jaar geleden. Is er iets veranderd?

Al lang is er een collectief en al lang is er geen herinnering
 aan iets collectiefs. Pasolini heeft geen herinnering aan iets collectiefs. Ik heb
 geen herinnering aan iets collectiefs.

Ik keerde terug naar het station per bus
 langs de boulevard aan de Tyrreense Zee waar
 stukken strand te huur zijn. De glamour was flets
 geworden onder een kansarme zon. Bijna knakte ik Pasolini’s rug. Ik wachtte
 op een forensentrein die te laat arriveerde en begaf me
 naar Mussolini’s wijk om een Fendi-expositie te bekijken. Ik zag
 Karl Lagerfeld en Kylie Jenner
 werd vervuld met ontroering.

Ik was terug in mijn gelukkige korset. Herinnerde me dat ik ergens aan toebehoor.


Pas nu valt mijn oog op de metadata van de pdf. Aanmaak: Donderdag 13 oktober 2016 om 02:17. Zaak opgelost, case closed.


Online zoek ik nog naar wat informatie over het monument. Ik kom terecht op een reisblog van mensen die dezelfde zoektocht ondernamen als ik. Ook zij troffen een afgesloten hek aan. Ze waren even teleurgesteld, maar knoopten een praatje aan met een arbeider die aan de andere kant van de weg stond te roken. Dat zou ik nooit gedaan hebben, daar heb je weer een glimp van mijn positie. Zij wel, en zo kwamen ze erachter dat het hek niet echt afgesloten is, dat dat maar zo lijkt door een fopslot. Ze konden het schuldige landschap gewoon betreden.

Obe Alkema (1993) debuteerde in 2018 met Obelisque, een poëzieglossy in millennial pink, en publiceert in/op diverse Nederlandse, Vlaamse en internationale tijdschriften/platforms. Bij Publication Studio Rotterdam verscheen eind 2020 de memoir Mijn Kevin, Ons Parijs, ook in Engelse vertaling: My Kevin, Our Paris.

Meer van deze auteur