P////AKT

Verhaal / 23.04.23

Verblijfplaats

Daphne Huisden

Daphne Huisden in reactie
op de tentoonstelling Carrés
van Rodrigo Hernández
in P/////AKT 23 april 2023

Charlott Markus (foto tentoonstelling Carrés, Rodrigo Hernández )

De envelop lag er ineens. Half verstopt onder een stapel boeken die ik ooit van plan was geweest te herlezen, maar waarvan ik wist dat ik er niet meer aan toe zou komen. Mijn kamer stond er vol mee, stapels boeken, tijdschriften, oude kranten, spullen die me hielpen herinneren; de platenspeler van mijn vader, de knikkerpot van mijn broer, de typemachine van mijn moeder, schetsboeken van mijn eerste en, zo bleek, enige geliefde. Ik kon me hun gezichten niet meer voor de geest halen, maar vanuit mijn leunstoel kon ik zien hoe ze stof vingen. Het gaf niet. Het zou niemand opvallen. Ik woonde alleen en zou alleen blijven tot het licht vanzelf uitging, tot ze me zouden vinden; een lichaam in een tent onder een viaduct, een bericht in de kantlijn van het lokale sufferdje. Een vooruitzicht waar ik ooit van had gehuiverd, maar dat me nu onverschillig liet.

  Ik betaalde geen huur, had geen buren om me aan te ergeren, geen brievenbus waar de aanmaningen me konden bereiken – dat had ik allemaal al achter de rug. Mijn woning was een eigenhandig gebouwd fort, onzichtbaar voor buitenstaanders. Hier was ik niemand meer tot last. Ik had mijn geheugen in kaart gebracht, een eeuwenoude techniek waarin ik kon verdwijnen.

  Ooit was het een paleis, een imposant bouwwerk van alle adressen waar ik een sleutel van had gehad, aan elkaar verbonden door deuren en gangen, liften, roltrappen en donkere stegen. Plekken die ik kende en moeiteloos kon oproepen. Op de binnenplaats had ik een vijver aangelegd zo groot als het meer waarin ik had leren zwemmen, de achtertuin was een doolhof waar ik alles verstopte dat ik liever niet tegenkwam. Maar door de jaren heen was al die ruimte me tegen gaan staan, het dwalen ging vervelen. En daarbij, dwalen kostte tijd, en tijd werd met de dag schaarser. Dus had ik de sleutels in het meer laten afzinken, het water laten weglopen en het paleis teruggebracht tot één kamer. Ik had alles weggegooid dat ik wilde vergeten, enkel de dingen bewaard die het onthouden waard waren.

  Alleen deze envelop kon ik me niet herinneren. Hij rook naar herfstregen en oude bladeren, op de postzegel prijkte het profiel van de moeder van de koning. Het handschrift was onbeholpen. Ik kon de krassen, gezet met balpen en onvaste hand, alleen ontcijferen als ik mijn ogen samenkneep. Ze vormden letters, geen adres, alleen een naam – mijn naam.

  Terwijl ik het verkeer boven mijn hoofd hoorde razen en de winterwind zo hard door de tent blies dat ik bijna dacht dat mijn voordeur het zou begeven, haast zou geloven dat mijn leunstoel was gemaakt van karton, het hoogpolig tapijt een slaapzak vol gaten, verborg ik mijn gezicht in mijn handen en liep ik terug in de tijd. Ik legde een parcours af van zintuigen en indrukken, kwam voorbij talen waarvan ik vergeten was dat ik ze sprak, onfortuinlijke momenten met onfortuinlijke mensen, bladerde verder terug door de seizoenen; lang voor de tent, lang voor de verwaterde contacten, de pogingen om terug te winnen wat definitief verloren was; lang voor de vernederende tocht langs loketten en instanties, hulpverleners, budgetten, wachtruimtes, wachtlijsten, wachten op beterschap, altijd wachten. Ze hadden me een fantast genoemd, schreven er dossiers over vol. Ik had ze veel te lang geloofd.

  Ik ging verzitten in mijn stoel, negeerde de kou die haar weg door de tentflappen vond en drukte de envelop tegen mijn lippen. Hij was dik, de afzender had me veel te vertellen. Ik zou hem kunnen openscheuren, mijn tanden kunnen gebruiken, maar dat was mijn eer te na. En ik kwam al in de buurt, kon het voelen aan mijn trui die losser om mijn schouders zat. Mijn benen werden korter, ik had schaafwonden op mijn knieën, knikkers in mijn broekzakken en schoenen met sluitingen van klittenband waarmee ik korte, snelle stappen zette door de straat waarin ik geboren was. Ik voelde de ogen van mijn moeder in mijn rug, hoorde hoe de platen van mijn vader me nazongen door het open raam terwijl ik naar de hoek snelde en op mijn tenen voor de brievenbus ging staan.

  Een voorspelling, daar was ik ineens zeker van. Ik had mezelf een schets van de toekomst gestuurd, een vooruitzicht in hanenpoten. Ik krulde mezelf op in mijn stoel, vergat de uitlaatgassen die op mijn longen sloegen, ademen pijnlijk maakte, en hield de envelop tegen mijn borst. Wat had ik mezelf willen vertellen? Wat had ik al die tijd geweten?

Charlott Markus (foto tentoonstelling Carrés, Rodrigo Hernández )

Charlott Markus (foto tentoonstelling Carrés, Rodrigo Hernández )

Daphne Huisden debuteerde als schrijver in 2010 met de roman Alles is altijd fictie, een sterk verhaal waarin de hoofdpersoon vertrekt uit haar ouderlijk huis en een kamer betrekt. Niemand lijkt haar echt op te merken. Ze heeft moeite een authentiek persoon te worden. In 2013 verscheen haar tweede boek, Dit blijft tussen ons, over een buurtgemeenschap waar de gemoederen hoog oplopen. Charlatans (2021) is een avonturenroman met een gothic sfeer, illusionisme en spookachtige ontwikkelingen over stadsbewoners die zich keren tegen nogal radicale wetten en voorschriften.

Meer van deze auteur