Psychedelica - Archaic Revival

Brieven / 11.04.23

PSIECHEDEELIES

Maria van Daalen, Catharina van Daalen

Lieve Catharina,

Psiechedeelies. Hoe we het precies schreven, in de late jaren zestig, is me ontschoten en ik ben te lui om online te gaan zoeken. Drugs en taal, een heikel onderwerp, maar ik schoot eerst onbedaarlijk in de lach omdat ik ons weer zag aanmodderen, toen, met al die geestverruimende middelen die we ons eigenlijk nauwelijks konden veroorloven, arme achttien-, negentien-, twintigjarige sloebers van studenten die we waren: één, twee glazen bier, een fles erg goedkope wijn uit een buurtsuup, een zakje met hasj en een pakje shag (en vloeitjes natuurlijk), de hasj met allerlei wonderlijke namen. De vriendin die me aan een kamer hielp aan de Admiraal De Ruyterweg, op een bovenverdieping waar ze zelf ook al woonde, met haar vriend, bakte space cake, met groene klodders hasjies in het beslag, het smaakte vreemd en ik werd er doodziek van, ik tolde lang na middernacht huiswaarts, terug over de Wiegbrug, en zag twee, drie, vijf volle manen tegelijk, hoog boven de huizen. Nooit, nee, nooit meer geprobeerd, space cake. De vriendin is ook allang oma, tussendoor was ze nog lang wethouder voor een linkse partij in een middelgrote stad, ik heb haar nooit gevraagd wanneer zij het achter zich gelaten heeft - ik vermoed, ook kort na die rumoerige jaren…

Maar wat is trance met middelen die men inneemt of rookt? Weet jij het?

—–

Ha moeder,

De hoeveelheid keren dat ik lijp van de drugs onderweg was in een surrealistische beeldenstroom kan ik niet meer terughalen, wel dat de laatste keer in de auto door de Flevopolder was (geen zorgen, ik zat niet achter het stuur). Die provincie leent zich uitermate goed voor roadtripping door haar kunstmatigheid: rechte wegen, bomen links en rechts even hoog, heerlijke wetmatigheid in de plaatsing van paaltjes langs rechte kanalen. Het landschap vernauwt zich al richting de horizon zelfs zonder hulpmiddelen, en mét golft het, stijgt het op als een Jakobsladder, of wordt tot een miniem punt waar je je doorheen moet wringen, met auto en al. De geluidseffecten deden we zelf, gierend van het lachen, daaraan is niets veranderd sinds de jaren zestig van de vorige eeuw.

—–

Onvermijdelijk krijg je bij zo’n onderwerp en op mijn leeftijd eerst een tekst met een hoog gehalte aan potsierlijke herinneringen, maar zodra ik daar doorheen ben komt de vraag, hoe zit dat met taal, wat is dat en houdt het verband met al die inname. Je gaat er wel meer van praten, kletsen dan, veel zinnigs komt er na inname van een zekere hoeveelheid van genoemde vloeibare en rookbare waren niet meer uit, is mijn ervaring, ‘wie drinkt zal niet schrijven’, Remco Campert, wie hasj rookt ook niet, ik rookte nauwelijks want ik vond het vies en ben er weer snel mee opgehouden, wel wijn, jawel, nog altijd wijn, maar geestverruimend? Alleen als ik maanden niet drink overvalt mij een soort hyperhelderheid, die mij doet denken aan een opmerking van een jonge student, van ruim twintig jaar geleden, hij zei me dat hij lang hasj gebruikt had, cannabis, en paddenstoelen en allerlei andere soorten en maten van eetbare en rookbare geestverruimende waar, als ik mij dat goed herinner tenminste, en op zeker moment besloot hij te gaan afvallen. Zei hij. ‘En toen, Maria… toen bleek dat er van al die middelen nog restanten waren opgeslagen in mijn vet… en terwijl ik afviel, werd ik af en toe spontaan volkomen stoned, terwijl ik allang niets meer gebruikte…’ Als ik maandenlang niets drink doet zich de hyperhelderheid voor, een omgekeerd effect bijna, wijn doet iets met de geest maar versuft vooral, meer zinnigs kan ik er niet over zeggen.

—–

Als ik niet meer in taal kan uitdrukken wat er met me aan de hand is, zoek ik een uitweg in een ander middel. Zo uit verdriet zich in heel hard huilen, met gierende uithalen, naar adem happen, soms overgeven, terwijl ik opeen gebald in het hoekje van mijn slaapkamer zit. Het is geen gewoon verdriet, het is niet het gevolg van mijn teen stoten: dit is oud en zit diep. Verdriet met de hoofdletter T van trauma. Het komt onverwacht omhoog, bijvoorbeeld als de kinderen ineens vooruit fietsen. Hebben ze me niet meer nodig? Ik red het net op tijd terug naar huis voordat een golf van binnenuit alles overneemt, mijn lichaam verlamt, mijn denken stopzet. Na het huilen komt de taal terug en kan ik uitleggen waarom ik niets anders kon doen dan janken. Maar dat wil ik dan niet meer. Als ik er over praat, bestaat het ook, krijgt het een vorm. Bovendien kan iemand anders mijn woorden herhalen en dan zijn ze niet meer alleen van mij. Als emotie is het ongrijpbaar, zakt het weg, geruisloos onder de oppervlakte. Ik eet liever vier croissants achter elkaar op, de laatste tranen wegvegend. Hup, en door. Maar zolang ik er niet over praat, kan ik het ook niet achterlaten, en neem ik het mee onder mijn eigen huid.

—–

En toch is geestverruiming een mogelijkheid, maar dan met kunst.

—–

Ik had een professor die meesmuilend ‘hier waart de geest van Raphaël rond’ zei als het weer eens over de Renaissance ging, waarmee hij de stellingname verdedigde dat kunstenaars niet onbewust beïnvloed worden door deeltjes van illustere voorgangers in de ether, maar bewust op zoek gaan naar inspiratiebronnen. Er moet hard gewerkt worden aan de imitatio et aemulatio. Talent komt misschien nog aanwaaien, maar succes niet.

Het tragische is dat het imiterende proces zich in iedere generatie noodgedwongen herhaalt. Ieder kind leert opnieuw tekenen. Ieder kind leert een weg vinden langs de lijnen van het toelaatbare, soms, hopelijk, met een blik voorbij de dagelijkse werkelijkheid. Je krijgt daar alleen zo weinig tijd voor. Voor vaardigheden die van levensbelang zijn, krijg je maar één kans om ze te leren: stel dat je na een ongeluk opnieuw moet leren lopen, dan is dat zielig, terwijl jaren eerder iedereen stond te juichen bij je eerste wankele stapjes tussen bank en koffietafel. Ik ben geen liefhebber van de Cobrabeweging, maar het streven naar het terugvinden van de kinderlijke onbevangenheid snap ik wel. Karel Appel en zijn kornuiten waren daar zeker niet uniek in: kunst is aan mode onderhevig en telkens weer komt er iemand die probeert te schilderen alsof hij het niet kan. (Met het risico daar goed in te slagen maar toch geen kunst te maken.)

—–

Ik liep vanmorgen een uurtje door de tentoonstelling “Met Karakter”, in de Kunstlinie aan het Weerwater, over het werk van architect Liesbeth van der Pol, die de drie knalrode appartementengebouwen heeft neergezet langs de rand van de Regenboogbuurt waar ik woon, in Almere, die ‘Rooie Donders’, zoals ze officieel heten, waarvan de kleur, het lijkt een broodje aap, de kleur is/was, van haar Kenzo-broekpak. De tentoonstelling is voorbeeldig ingericht en in die ruimte, met water aan twee zijden waar de honderden prachtige aquarellen van Van der Pol als het ware in overvloeien, met hun vormen en kleuren en gebouwen die lijken te stappen, te bewegen, en met vogels, stijgend, dalend, zwemmend, in de expositie en buiten in het water waarvan het licht door de ramen naar binnen spoelt… ik werd er wat duizelig van en toen kwam de architect zelf binnenlopen in een verdubbeling van beeld en werkelijkheid en ik sprak haar even aan, alleen om te horen hoe haar stem daar klonk.

Kunst is een liminale ruimte. Op die plek, in de Kunstlinie, aan het Weerwater, waar het soms niet meer duidelijk is of je over het water loopt of in een gebouw bent, werd dat meer dan duidelijk. Taal is ook een liminale ruimte. Vandaar de duizeling, bij kunst, bij taal, bij een talig kunstwerk. Kunst, taal, is de ene 2D-tussenpositie tussen twee 3D-ruimtes van leven, van werkelijkheid, misschien is kunst zelfs 1D, zoals een punt geen afmeting heeft, ze is een sacrale plek, de toegang tot de Andere Wereld.
—–

Wat doet een maker precies? Soms lukt het maken alleen als je je geest kunt laten spelen: even niet bewust nadenken over de boodschappen, de huur, de was en de hond. Loslaten, niets te hard proberen, ook het loslaten zelf niet. Met krampachtigheid komen we nergens. Net als ik in slaap val, komen de mooiste zinnen mijn hoofd in. Ik onthoud ze wel, denk ik dan. Maar de volgende ochtend zijn ze weg. Juist in het grensgebied tussen waken en slapen, tussen opletten en ontspannen, komen de woorden en beelden naar je toe, gratis. Wat ik wil, is ze vangen en vastleggen op een manier waardoor een ander ook het grensgebied kan betreden. Waar zit die liminale ruimte dan in? Kunnen we haar aanwijzen, natuurkundig verklaren, het brein onder een microscoop leggen en de synapsen zien afvuren, inspiratie duiden? Gelukkig nog niet.

—–

De hoofdpersoon in Ishmael Reeds postmodernistische roman ‘Mumbo Jumbo’ (1972) is PaPa LaBas, dat is de Papa Legba van de Afrikaanse diaspora-religies, de god van de taal, de Opener van de Deur, en die kwaliteit hebben ze allemaal, deur zijn, openen, de liminale ruimte tussen ‘hier’ en ‘daar’, die goden van de taal, Hermes in Griekenland, met zijn hermen op de kruispunten die ‘let op!’ zeggen wanneer wij immers een keuze moeten maken (rechtsaf, linksaf, rechtdoor, of terug?) zoals wij elke dag, elk uur, honderden keren doen zonder ons ervan bewust te zijn, keuzes nú, die ons leven over tien jaar een hele andere route zullen doen lopen (‘wat als?’ - niet over denken), Mercurius bij de Romeinen, met zijn slangenstaf die aangeeft dat hij ook over de handel gaat, welja, natuurlijk, we praten ons de kopers aan, de lezers - de slangenstaf, caduceus, niet te verwarren met de esculaap naast de naam van de dokter die dertig, veertig jaren geleden tegen me zei, ‘mevrouw, negentig procent van mijn werk is de patiënt geruststellen’, ook als het niet waar was, was het op zich een geruststelling.

Ik ben wel eens in trance geraakt van de taal, na het zingen van een vodou-lied, niks geen drugs of drank in vodou-rituelen, vodou-trance is zonder inname, al wordt er soms door een spirit die is neergedaald in een priester of priesteres kwistig uitgedeeld van slokken Barbancourt, Haïti’s beste rum, maar één slok op zeven of acht uur dansen en zingen kan nauwelijks als reden voor trance worden aangemerkt en daardoor komt het ook niet. Het zijn de drumritmes. En waarschijnlijk de verwachting.
—–

Herhaalritmes zetten de hersenen in een andere stand, het verbaast me niet dat het geldt voor vodou-drumritmes. Duizenden mensen op technofeesten verdwijnen ook urenlang in de muziek en komen er gelouterd uit, al dan niet geholpen met chemische opstapjes. Met gebruikmaking van lichaamseigen chemie geldt het ook voor roeien, hardlopen en, in mindere mate, fietsen. De sporters noemen het runner’s high en gebruiken het om voor zichzelf genotsgevoel te creëren, ongetwijfeld versterkt door de overtuiging dat ze gezonder bezig zijn dan de rest van de bevolking. Een uiterst egocentrisch gebruik van verlichting. De enige manier om de trance te reproduceren is zelf te gaan rennen, waarmee sporten een evangelie is geworden, met gretige zendelingen.

—–

Soms gaat het langzaam, de trance, je krijgt het gevoel dat je ogen iets hoger gaan zitten, je wordt iets opgetild, de omgeving wijkt langzaam naar achteren, er begint zich een witheid af te tekenen aan de randen, als op een oude en beduimelde zwartwit foto, de werkelijkheid wordt iets met pixels als een te sterk vergrote foto, de pixels schuiven verder uiteen om de witheid erachter door te laten, je kunt niet langer focussen en wil dat ook niet, de witheid is behaaglijk, je leunt erin achterover, je benen willen niet meer mee, ze plakken samen, iets wikkelt zich erom heen, het is een enorme witte python, Dambala, zijn slangenbek met de in en uit flitsende gevorkte tong lijkt te glimlachen, hij legt zich koel op je hoofd, je knippert eenmaal met de ogen, open, dicht, open en dan is het anderhalf uur later, je zit op een stoel, uitgeteld, stukjes struif en vlokken eigeel plakken je om de mond, twee, drie vrouwen in wijde witte kleding met rokken en rokken en onderrokken wuiven je koelte toe, ze reiken je je bril aan en je geldtasje, nee, niets is er weg, ze strelen je wangen en spreken je zacht toe, ze schenken je zorgzaam wat water in en vegen je mond af, je was middenin de dansende en zingende menigte, bij de drummers, nu ben je er net buiten, hondsmoe, maar de vrouwen zijn opgetogen en praten tegen je, dat Dambala kwam en wat hij gezegd heeft, ‘ayibobo!’, dat is ‘amen, zegen over ons en over u’, en je glimlacht flauwtjes terug, zet je bril weer op en langzaam keer je terug naar het ritueel, het feest. Het is verdergegaan, er is een vaste volgorde van dienst, na Dambala kwamen vele andere spirits, je was er even niet en nu zijn de dansers, de zangers, de drummers, aangekomen bij de Nago, de Ogou, de strijderspirits, en een priester met rode sjaals om beide bovenarmen gebonden en ook over zijn borst, kruislings, danst rond met een fles rum en een machete die hij vervaarlijk heen en weer zwaait.

Een vodou-trance maakt leeg, maakt moe, maar is enorm ontspannend, kan zich alleen goed voltrekken binnen de ruimte van het ritueel, met vele anderen die ervoor zorgen dat degene in trance zich niet bezeert en niets kwijtraakt. Zodra iemand de eerste tekenen vertoont van trance - het moet wel een priester zijn of priesteres, anders is trance te gevaarlijk en wordt die afgestopt, terwijl het voor de priester/es een taak is, ook een priester/es is een deur, een opening naar de Andere Wereld, een doorgeefluik… Zodra dus trance zich aankondigt, met lichte stuiptrekkingen, wegdraaiende ogen en een starende gelaatsuitdrukking, staan de zingende en dansende koorleden klaar, ze nemen de snel veranderende mens alles af wat knelt of waaraan die zich kan bezeren, polshorloge, bril, tas, sieraden, kleden hem of haar met een jurk of shirt in de kleur van de betreffende spirit, knopen sjaaltjes om hals of bovenarm, en zingen de spirit toe. Want hier is niet langer de priester/es aanwezig, hier is een wezen uit de Andere Wereld, die een half uur of wat langer vragen komt beantwoorden, de vragen die we allemaal hebben - liefde, eten, baan, huis.

Hoe komt het, trance? Door de drumritmes. Die doen iets met het brein. Ik merk het al als ik een paar minuten Makandal beluister, de Haïtiaanse vodouband, of de drummers van Papa Erol Josue, houngan, vodoupriester, en directeur van het Bureau National d’Ethnologie op Haïti. Hoe verdwijnt de trance weer? Omdat de drumritmes wijzigen. De officiërende priester/es leidt de dienst samen met de drummers en houdt een strak schema aan; de spirits, een dertigtal, worden elk geroepen met hun eigen lied en drumritme, dan toegezongen met een tweede lied, dit is het moment voor trance, erna worden de geestwezens beleefd vaarwelgezegd met lied nummer drie en de trance lost op. Er is niets woest of ongecoördineerd in een avondvullend vodou-ritueel. Taal en zang en dans en drumritme zijn vormgeving en de ruimte voor trance is daarbinnen.

Liefs, xxx Maria

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .



Terzijde (1): Als de bodes van Hermes de weg wijzen, is het vrij recente (en afgrijselijk lelijke) woord keuzestress dan een gevolg van mondiale bevolkingstoename en omgekeerd evenredige afname van hermen per capita?

Terzijde (2): Als je goede spacecake wilt maken, kun je de hasj beter oplossen in de boter en daarmee de cake bakken. Het is een langdurig proces, maar de kans op werking is groter en de kans op bijverschijnselen navenant kleiner, dan als je brokken hasj in het beslag kwakt. Om het goed te doen, moet je ervoor wakker blijven, zo lang duurt het, de trip alvast verlengen voordat ze plaatsheeft, in het pannetje turen en op gezette tijden roeren. Mocht je echt om slaap verlegen zitten, dan schijnt de boterhasj ook zichzelf goed te kunnen redden in een automatische broodmachine.

Tot zover, ik moet nu een normale cake gaan bakken. Liefs, Catharina

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .



NOOT: Na een trance van Dambala, de Witte Python, ontwaken met ‘stukjes struif en vlokken eigeel [plakken je] om de mond’, komt omdat Dambala een offergave eet. Hij kruipt kronkelend op z’n buik naar het altaar, daar is een kommetje met witte bloem waarin één of twee rauwe eieren zijn gestoken. Dat wordt voor hem neergezet. Over Dambala - dat is, over de priester/es die van Dambala in trance is - wordt een wit laken gehouden en vrijwel onzichtbaar bijt Dambala de eieren open en zuigt ze leeg. Hij gebruikt daarbij vanzelfsprekend niet de handen van degene die in trance is - een python heeft geen handen.


Maria van Daalen (Voorburg, 1950) is een auteur van uitgeverij Em. Querido. Zij publiceerde acht dichtbundels, enige vertalingen en een verhalenbundel en haar werk verscheen in vele tijdschriften. Zij is drs. Nederlandse taal- en letterkunde en manbo asogwe (priesteres in Haïtiaanse vodou). Als manbo was zij adviseur van diverse musea.

Meer van deze auteur

Catharina van Daalen (Apeldoorn, 1980) schrijft gedichten en verhalen. Ze is kunsthistoricus en bibliothecaris. Na twintig verhuizingen in binnen- en buitenland is ze neergestreken in Amersfoort.

Meer van deze auteur