&2024

Essay / 03.05.24

Home video

Lena van Tijen

Mijn beste vriendin kan soms niet uit haar woorden komen. In het Nederlands gaat het prima, in het Engels vaak stroef. Dan gooit ze haar hoofd naar achter en knijpt haar ogen dicht: ‘Hoe zeg je uitbuiken?’
   Als student woonde ik een tijdje in Engeland. Zij kwam mij bezoeken. Aan het eind van de avond, na heel wat glazen cider en een drankspelletje, gaf ze op. Als een van mijn huisgenoten haar iets vroeg, in hun dikke Scouse-accent, antwoordde ze in het Nederlands. En gezien de staat van ons gezelschap ging dat goed.
   Nu zit ze tegenover me in een café waar ik mijn verjaardag vier. Ze komt er niet uit. Samen met mijn vriend heeft ze het over broodbakken. Ze kan niet op het woord voor zuurdesem komen. ‘We kunnen Nederlands praten, ik versta,’ zegt mijn moeder.
   Ons kleine gezelschap schakelt over van taal. Vanuit mijn ooghoek zie ik mijn moeder terugzakken in haar stoel. Ze kan Nederlands verstaan, maar het spreken doet ze liever niet. Ze zegt dat haar gedachten dan te snel gaan voor haar tong. Ze kijkt naar haar theekopje, richt haar ogen minder vaak op en wrikt zich niet tussen onze lange zinsneden.
   Als het gesprek even stilvalt, schuift zij een pakketje over tafel. ‘Ik heb nog iets voor je,’ zegt ze in het Kroatisch. Ze heeft het cadeau, verpakt in een dubbele laag pakpapier met bloemetjesmotief, in een diepvrieszakje gedaan. ‘Voor extra bescherming,’ zegt ze alsof het evident is, alsof dit dunne plastic iedere schrok kan dempen.
   In het zakje zitten vier genummerde dvd’s. ‘Het zijn videobanden, van vroeger,’ zegt ze trots. De anderen kijken me vragend aan. Ik omhels mijn moeder en draai mijn hoofd naar hen toe: ‘Home video’s,’ zeg ik ter verheldering. ‘Maar we hebben helemaal geen dvd-speler,’ merkt mijn vriend op.

Ik ben meertalig opgevoed. Mijn moeder sprak uitsluitend Kroatisch tegen me, mijn vader Nederlands. Samen spraken mijn ouders Engels. Als kind kreeg ik vaak de vraag in welke taal ik droomde, in welke taal ik dacht. Meestal zei ik Kroatisch, omdat dit interessanter klonk, maar in feite was het antwoord altijd Nederlands, voor de gedachten dan, ik kan mij niet herinneren dat ik ooit in een bepaalde taal gedroomd heb.
   Als volwassene krijg ik zelden te maken met bewondering, eerder met zorgen. Mensen vragen: ‘Ga je dat bij je eigen kind ook doen?’ Alsof het iets pervers is. En voegen eraan toe: ‘Is dat niet verwarrend?’ Of, erger nog, ze vragen: ‘Beheers je dan niet twee talen een beetje, in plaats van een enkele taal goed?’
   In Met andere woorden (2015) beschrijft Jhumpa Lahiri haar flirt met een vreemde taal. Ik krijg de bundel aangeraden van een vriendin wanneer ik haar vertel dat ik over mijn opvoeding wil schrijven. Lahiri, die vanaf haar Engelstalige debuut Een tijdelijk ongemak (1999) verhaalt over de levens van immigranten, groeit op in de V.S. als kind van Indiase ouders. Op haar vijfentwintigste wordt de schrijfster verliefd. Tijdens een vakantie in Florence valt ze als een blok voor de klank en cadans van het Italiaans.
   Na haar terugkeer wijdt ze zich vlijtig aan het meesteren van de taal. Al gauw volgt het besef: deze geliefde zal nooit helemaal de hare zijn. Dit weerhoudt haar er niet van om naar Rome te verhuizen en zelfs om haar overpeinzingen in het Italiaans te schrijven. Het resultaat is een literair waagstuk – een rechtshandige die met links schrijft, tegen beter weten in.
   ‘Mijn moedertaal, het Bengaals, is een vreemde taal in Amerika,’ schrijft ze, ‘Als je in een land woont waar jouw taal als een vreemde taal wordt beschouwd, kun je voortdurend een gevoel van vervreemding ervaren. Je spreekt een geheime, onbekende taal, die geen raakvlakken heeft met je omgeving. Een gemis dat afstand schept in je binnenste.’

Na mijn verjaardagslunch sleep ik mijn vriend mee naar een elektronicazaak. ‘Zullen we er eentje online bestellen? Dat is sowieso goedkoper,’ zegt hij. De video-opnamen zijn dertig jaar oud, maar nu ik ze heb, kan ik geen seconde langer wachten. Ik gris de goedkoopste dvd-speler van de plank, een lelijk, log grijs exemplaar, en loop naar de kassa.
   Thuis zit ik omringd door kabels op een meter afstand van de televisie. Mijn moeder heeft grofweg verteld wat er op de videobanden staat: op de eerste is de dag na mijn geboorte vastgelegd, op de tweede mijn eerste verjaardag, op de derde mijn derde verjaardag en op de vierde een zakenreis van mijn vader. Ik schuif het schijfje in het apparaat en begin bij dvd 1.

   Ik zie mezelf liggen als een dertig-weken oude baby in mijn moeders armen, mijn hand de grootte van een enkel vingerkootje. Mijn ouders krijgen in het ziekenhuis instructies over hoe ze me moeten verschonen en voeden in de couveuse. Ik maak een foto van het scherm en stuur het naar mijn moeder met: Wat een gek kikkertje als bijschrift. VIDEOBELLEN!! stuurt ze terug.
   Zij heeft de opnames ook niet eerder bekeken. Zodra ze de korrelige beelden ziet begint ze te kirren van geluk. Met tranen in haar ogen zegt ze: ‘Ach, kijk nou.’ De eerste keer dat ik mijn vaders stem hoor, is na twintig minuten. Van achter de camera geeft hij mijn moeder regieaanwijzingen: ‘Now put her in’. Tijdens het kijken voel ik geen verwantschap met het rode, rimpelige kikkertje op het scherm. Al mijn cellen zijn in de tussentijd verwisseld. Het is een ander mens.
   Mijn vader houdt van lange statische shots. Hij filmt uitvoerig hoe mijn moeder me uit de couveuse tilt en wast. Ik zie een verzopen diertje met magere ledematen en een opgezette buik. Er klinken schelle kikkerkreten. Ook is er een constant gepiep te horen, alsof dit alles zich afspeelt in de controlekamer van een ruimteschip.
   Aan het eind van de video filmt mijn vader de hele ruimte. Mijn moeder loopt met haar handen in haar zakken de apparaten voorbij. Ze gebaart met haar hoofd dat hij moet komen. Daarna wordt het beeld blauw. Ik blijf kijken. Na meer dan een uur roerloos voor het scherm te hebben gezeten ben ik niet bereid mijn blik te laten kenteren.

De volgende avond stop ik de tweede dvd in de speler. Zittend op de bank kijk ik naar mijn eerste verjaardag. De video begint in het donker. Ik huil. Er wordt een nachtlampje aangedaan. De camera schudt. Voor het beeld verschijnt een stuk papier met daarop 24-2-1994, geschreven met dikke zwarte stift. Het papier wordt neergelegd en vervangen door een ander. Ik herken het handschrift van mijn vader. De boodschap is echter geschreven in mijn moedertaal. Strašno rano jutro (verschrikkelijk vroege ochtend) staat er. Mijn vader kan amper een kopje koffie bestellen in het Kroatisch.
   Ik bel mijn moeder. Ik zet de film niet op pauze, zo voorziet ze de beelden nogmaals van live commentaar. Het idee achter de video’s, vertelt ze, was om ze naar mijn oma in Zagreb te sturen. Dat is er nooit van gekomen. Ze weet niet meer waarom. Mijn vader had de bordjes bedacht, zij had hem geholpen bij de uitwerking.
   Op het scherm haalt mijn moeder mij uit mijn wieg. Ze oogt vermoeid terwijl ik met mijn handjes aan haar pyjama sjor. Ze gaat op bed zitten. De woorden: Het engeltje wordt wakker, verschijnen in beeld.
   Als het papier wordt weggetrokken is te zien hoe mijn moeder me borstvoeding geeft. Ik ben een gezonde baby, niet meer dat gekke kikkertje uit de vorige video. Mijn moeder aait zachtjes over de donshaartjes op mijn hoofd. Als ik ben uitgegeten houdt ze me overeind. Met mijn kleine knuistjes probeer ik een vel papier te verfrommelen. ‘Šta radiš?’ (wat doe je?) vraagt ze. Ik probeer woorden te vormen maar er klinkt slechts gegorgel. Mijn vader herhaalt de vraag in het Nederlands. Voor het geval die klanken beter aanslaan.

Ergens op dvd 2 filmt mijn vader een bordje dat op het gestreepte dekbedovertrek ligt: Waar, o, waar is papa? De camera wordt opgericht naar mijn moeder. Ik zit bij haar op schoot. Ze houdt een handspiegel vast waarin hij zichzelf, à la Agnès Varda, filmt.
   In het Nederlands moet ik mijn vader bij zijn voornaam noemen. Alleen in het Kroatisch mag er als tata (papa) aan hem gerefereerd worden. Dit onderscheid zorgt ervoor dat mijn vader per taal een andere rol toebedeelt krijgt. Als ik tegen hem praat, is dat voorzichtig, serieus. Wanneer ik met mijn moeder over hem spreek is het liefdevol.
   Deze verdeling is te zien in de derde video, die ik gelijk na de tweede opzet. Dit keer staat niet mijn vader maar mijn moeder achter de camera. Ze filmt de hele dag vanaf de eerste hieperdepiep in de ochtend, tot de gasten hun jas pakken aan het einde van een uitbundig feest.
   Als driejarige heb ik grote blonde krullen. Ik draag een witte maillot, een blauw geruit jurkje en een overgooier met een kraagje van kant. Ik ben mondig. Mijn ouders zetten me in als vertaler. Zo vraagt mijn moeder, nadat ze me heeft aangekleed, of ik mijn vader wil uitnodigen voor het ontbijt. En ik speel zijn antwoord terug.
   Hoewel ik in deze video het meeste terugzie van mijn volwassen zelf word ik er ook triest van. Mijn kinderfeestje begint met de komst van mijn vaders Nederlandse vrienden, kinderen van de crèche en hun ouders. Als zij arriveren is het buiten nog licht.
   Tegen de tijd dat het donker wordt, is het merendeel van hen vertrokken. De huiskamer zit vol vrienden van mijn moeder, allemaal afkomstig uit voormalig Joegoslavië. Het feestje is luider en bestaat grotendeels uit grote mensen. Er staat vrolijke volksmuziek op, iemand heeft Burek meegebracht, naast een half-opgegeten verjaardagstaart staan meerdere aangebroken flessen drank. De sfeer is uitgelaten, gezellig op een typische, haast stereotypische, Balkanmanier. Ik ren door de kamer en geef in het Kroatisch toelichting op mijn speelgoed. Wanneer ik niet op een woord kan komen roep ik zelfverzekerd: ‘Kijk naar dit!’
   In het feestgedruis zie ik mijn vader in de achtergrond. Hij zit alleen in een hoek. Met een grote slok drink hij zijn wijnglas leeg. Ik zet de video stil. ‘Wat zielig!’ roep ik. ‘Welnee, hij was gewoon moe,’ antwoord mijn moeder door de telefoon. Ik ben er niet gerust op. De Slavische taal heeft hier duidelijk een slag gewonnen.

Naast essayistische bespiegelingen heeft Lahiri in Met andere woorden ook korte verhalen opgenomen die raken aan haar ervaringen met taal. In Schemer, een van die verhalen, keert een man terug naar huis na een lang verblijf in het buitenland. Midden in de nacht schiet hij wakker uit een angstige droom: samen met zijn vrouw zit hij in een auto. Zij rijdt. Het voertuig bestaat uit een stuur, pedalen en een versnellingspook. De carrosserie ontbreekt. Het echtpaar wordt enkel door lucht van het wegdek gescheiden. De vrouw blijkt de verontrusting van haar man niet te delen, sterker nog, ze lijkt het probleem niet eens te zien.
   De man staat op en gaat naar de keuken waar hij begint aan de afwas van de voorgaande avond. Zijn vrouw had ter ere van zijn terugkomst een feestelijk diner georganiseerd. ‘Op een gegeven moment had hij, om de nieuwsgierigheid van een van de gasten te bevredigen, een paar dingen gezegd in de vreemde taal die hij had geleerd,’ schrijft Lahiri, ‘en op dat moment had hij zich een vreemdeling in zijn eigen huis gevoeld.’
   Na het afwassen maakt de man ontbijt voor zichzelf. Daarna gaat hij weer naast zijn vrouw liggen en neemt haar in zijn armen. Hij weet dat hij zijn droom niet aan haar zal vertellen. Hij weet ook dat er een tijd bestond waarin hij dat wel had gedaan.
   De afstand tussen de man en zijn echtgenote komt niet alleen door taal. Het komt ook door het verstrijken van tijd en een verplaatsing in ruimte. Toch laat het verhaal zien wat een vreemde taal ook alleen kan bereiken: het zorgt voor verwijdering, zelfs van de mensen waar je het meest van houdt.

Een week na het zien van de video’s bezoek ik mijn vader om mijn verjaardag nog eens dunnetjes over te doen. Ik heb de filmpjes op een USB-stick gezet en voor hem meegenomen. In eerste instantie wil hij er liever niet aan beginnen. Hij voelt er weinig voor, dat sentimentele gedoe. Als hij naar de keuken is om thee te zetten, steek ik de stick in de televisie.
   Wanneer hij terugkomt valt hij midden in mijn derde verjaardag. Hij geeft weinig respons maar als ik opzij kijk, zie ik hem glimlachen. ‘Vond je het nooit moeilijk dat je ons niet kon verstaan?’ vraag ik. Hij geeft geen antwoord. In plaats daarvan gaat hij terug naar het menu en schakelt over op dvd 2. Als mijn moeder haar borst tevoorschijn haalt spoelt hij de opname snel door. ‘Mooie tepel,’ mompelt hij en gaat terug naar het hoofdmenu, drukt op de pijltjes tot hij op het icoontje van dvd 4 staat en drukt op play.
   De vierde dvd is de enige die ik nog niet heb bekeken. In het filmpje is de opbouw van een tentoonstelling van mijn vader vastgelegd. Op de bank veert hij op. ‘Kijk, kijk, zie je die man? Hij gaat zich zo omdraaien en ontzettend lelijk naar me kijken. Ik weet het nog goed. O, hij kon zo lelijk kijken. Hij wilde écht niet gefilmd worden.’ Ik bijt op de muis van mijn hand. Ik weet dat mijn vader het niet ziet.
   Waar mijn ouders in het ziekenhuis nog elkaars gelijken waren, werden ze in de jaren die volgden steeds meer elkaars rivaal. In de drie video’s spreken zij slechts enkele keren met elkaar. Ze richten zich beiden op hun individuele band met mij, in plaats van op iets groters – iets waarin ruimte is voor drie.

Mijn vriend leert Kroatisch. De afgelopen twee jaar heeft hij iedere week les. Zijn uitspraak is voortreffelijk, zijn woordenschat die van een kind. Zijn doel met de lessen is om niet buitengesloten te worden, mochten we een gezin beginnen. Als mijn vriend me zo nu en dan vraagt om iets uit te leggen, een grammaticaregel die ik geheel op gevoel toepas, zegt hij: ‘Ik dacht dat jij het wel zou weten.’ Dat steekt, al bedoelt hij het goed. Hij ziet mij als autoriteit op een gebied waar ik dat niet ben.
   Zal ik mijn vriend in het Kroatisch anders liefhebben? Zal ik zachter zijn? Zullen we dichter tot elkaar komen? Na het zien van de dvd’s vraag ik me af of taal wordt beïnvloed door de relatie waarbinnen we het leren? Of maakt taal onze relaties tot wat ze zijn? Het is een onmogelijke vraag, niet ver verwijderd van: wat was er eerder, de kip of het ei?
   Soms, als ik te snel schakel tussen Nederlands en Kroatisch, krijg ik een onbestemd gevoel. Alsof de ik, die vlak daarvoor nog aan het woord was, een ander persoon is dan degene die verder praat.

Lena van Tijen (1993) is schrijver, vertaler (Kroatisch, Servisch, Bosnisch - Nederlands) en boekverkoper. Haar essays, korte verhalen en vertalingen verschenen onder meer in de literaire tijdschriften De Gids en Terras, de kunsttijdschriften Metropolis M en Mister Motley en in De Groene Amsterdammer. In 2022 werd haar essay Mag het weg? bekroond met de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek. 

Meer van deze auteur