Poëzie / 11.06.25
bluebirdgeest

Dossier
& 2025
Poëzie / 11.06.25
bluebirdgeest
Vertaling van het gedicht bluebird-ghost van Juliana Spahr, uit de bundel Ars Poeticas* (Wesleyan University Press, 2025)
bluebirdgeest
Zangers en noordoostenwinden
trekken samen langs
de rivier op deze koele
lenteavonden. Suikeresdoorns, beuken
en Amerikaanse eiken groeien
uit tot grote hoogte, geholpen door
varens en zwammen. De bobcat en
de bosrat schuilen eronder. Vlakbij
kronkelen de wilde wingerd en zijn
bladeren met vijf zuignappen, zijn
zorgeloze bolvormige vruchten, rondom
de smilax die ‘s nachts zo snel
groeit dat het haast per voet
oprukt. De vertrouwde blauwe
vogel zweeft erover, erboven, errond.
Zoals je weet is deze
plek gewichtig, opzichtig, de grond
geurig, de symfonie aards.
De glinstering van de late zon
bevalt zo goed dat het haast
vuurwerk had kunnen zijn. Een
choreografie van wervelingen en
stromingen gevoed door zijrivieren — de
Muskingum, de Miami, de
Wabash en de Scioto vanuit
het zuiden; de Tennessee, de
Big Sandy en de Licking
vanuit het noorden — die vrolijk kabbelen. Je
voegt een sirene in de verte toe, pauzeert
dramatisch om de namen op te sommen van
iedereen die je ooit kuste onder
de bruggen daar in het duister dat
harmoniseert met vruchtbaarheid. En
dan sta je erop, jij die nergens voor
terugdeinst, om er nog één laatste
vogel bij te doen, al was het maar
omdat je stil wilt staan bij de
woorden geelvleugel, roestflank
en vuurkeel. Dat gevoel
van mogelijkheid, dat je
beide klimaten van de rivier, het
subtropische en het continentale, in een
paar regels kunt vatten. De overtuiging dat
het volstaat om wat woorden te vinden in
het woordenboek, een gevaarlijk lexicon
van allure te inventariseren, en aan de andere
kant een vluchtige toegift te laten verschijnen.
Het geloof dat een gedicht betekenisvol kan
aandringen dat iemand even de tijd neemt en
zich gewoon om schoonheid bekommert, dat
iemand zal inzien dat een gedicht een
ingewikkeld sonnet is van verweven stromen,
dat iemand zal stellen dat er een politieke
schoonheid schuilt in een paar belangrijk-
klinkende woorden gerangschikt in grove
lettergreeptellingen. Met iemand bedoel
je een clown, krullend rood haar, overdreven
rode en witte lippen, iets raars
met de wenkbrauwen, het soort
dat hier plotseling opduikt om
de intrinsieke schoonheid van deze plek
te bezingen met alweer een gedicht
over gemiste kansen en verkeerde timing
binnen relaties. Met clown bedoel je
jezelf, daarnet nog. Dat alles is
verdwenen. Zo kun je het niet meer
zeggen. Niemand kan dat. Een hond
blaft terwijl jij je hoofd draait om
het kolenschip langs de bochten
van de rivier te zien drijven, op weg naar
de energiecentrale in de nabije verte,
dreigend onder de blauwe rookpluim
die uit zijn schoorstenen opstijgt.
Horatius drijft de spot met hen die
over kabbelende beekjes schrijven. En hij
wist niet eens van kolenschepen en
kapitalisme, laat staan het
laatkapitalisme dat tot bloei kwam terwijl
jij zat te mijmeren over de
schattigheid van een bobcat en een
bosrat, twee vijanden, schuilend
onder een hele grote suikeresdoorn in
een beeld van een onmogelijke pax
Americana. Al was het maar omwille
van zelfanalyse, denk je dat er iets
geschreven moet worden over de
koeltorens, de hoogspanningslijnen van
765 kilovolt, de schoorstenen, de blauwe
rookpluim die geregeld de buisvormige
bloeiwijze van de bergamotplant bestuift, de
stompe blauwe bloemen van de wilde
indigo, de glanzende, helderrode,
diep vijflobbige trossen van de
geveerde en gelobde bosklaproos,
en het donkergroen en zwart van de
sneeuwaster. Zelfs de bobcat
en de bosrat die eronder
schuilen worden bedwelmd. Jaren geleden
pakten alle mensen in het stadje vanwege
de pluim hun huizen in en vertrokken met
drie keer de marktwaarde op zak.
Bergamotplant, bosklaproos, wilde
indigo, sneeuwaster, bobcat,
bosrat hadden uiteraard niets
te verkopen en dus bleven
ze, legden zich erbij neer. Horatius raadt
coupletten en jamben aan om een
tragisch verhaal te vertellen, dit tragische verhaal
van partikels, sulfaten, en nitraten, water,
gasvormige stikstofdioxide, zwaveltrioxide,
vol kwik, vol uitstoot van
polyfluoralkylstoffen, vliegas,
vochtige bodemas, ketelas, scrubberslib van
wervelbedverbrandingsas, residuen, melkachtige
roetdruppels en witte deeltjes, allemaal
door zuidenwinden meegevoerd.
Daar ga je weer,
lettergrepen tellen terwijl je wijsvingers
een ongrijpbaar ritme trommelen
op je houten bureaublad. Je wilde nooit
het geloof in een gedicht verliezen, de
vele ingewikkelde wisselwerkingen tussen
liefde, de natuur en uitingen van identiteit. De
ongrijpbare berekening van
zeventig, twintig en tien procent
die zich niet netjes laat omlijnen.
Maar het was niet alsof je er ooit
echt in geloofde, zelfs niet toen je
sulfaten en nitraten liet rijmen. Nadat
het schip voorbij vaart, volgt een
picknick op de motorkap van de auto.
Kaas, crackers en ui worden
geconsumeerd in een tussenruimte. Soms
moet je dit doen, naar
buiten treden. Het is een
raadsel, hoe je hier blijft
staan alsof je gaat zingen terwijl
je de rook van de kuil inademt,
de lucht verzadigd, de doordrenkte
geschiedenis van de rivier, terwijl vogels
op andere vogels pikken. Maar toch,
wat doe je hier anders dan hopen
op het vinden van een soort
handleiding om dit lied te refreinen,
waar elanden grazen naast de sterke
eikenboom, opgejaagd maar
volhardend, een lied als
nachtreigergeest en bluebirdgeest
die tegen elkaar stamelen,
al was het maar uit verlangen
naar communicatie. Troostend
is een ingewikkeld woord.
Poëzie / 11.06.25
Dossier
& 2025
Poëzie / 21.01.25
Dossier
& 2025
Poëzievideo / 25.03.25
Dossier
& 2025
Poëzie / 27.04.25
Dossier
& 2025
Memoir / 14.04.25
Dossier
& 2025
Poëzie (& ingesproken) / 30.04.25
Dossier
& 2025