Nieuw Babylon

Essay / 22.12.21

Herinner me eraan niet te vergeten

Vertaling

Grâce Ndjako, Nur Turkmani

In samenwerking met het tijdschrift Rusted Radishes: Beirut Literary and Art Journal selecteerde DIG teksten van auteurs uit Beiroet, een stad met een rijke literatuurgeschiedenis, waar in de afgelopen twee jaar alle sociaalmaatschappelijke misstanden culmineerden. Kunstenaars en galeries wierpen zich de afgelopen tijd massaal op om de stad na de explosie weer op te bouwen. DIG ging op zoek naar de literatuur die in dit landschap ontstaat. Oorspronkelijk verscheen van de Syrisch-Libanese schrijver Nur Turkmani het essay ‘REMIND ME NOT TO FORGET’ in Rusted Radishes, over het leven in lockdown tijdens de revolutie. Grâce Ndjako vertaalde het voor DIG.

Ik schrijf dit op de avond voor de ramadan, vanuit mijn huis in Tripoli. Een nacht waarop gezinnen in Tripoli normaliter in moskeeën bij elkaar zouden zijn gekomen om te bidden, naar supermarkten zouden zijn gegaan om dadels en amandelen in te slaan, bij buren op bezoek zouden zijn gegaan en discussies zouden hebben gevoerd over de nagerechten die ze zullen voorbereiden voor de eerste iftar. In plaats daarvan zijn mensen wanhopig en boos. Ik zie het voor me gebeuren - op mijn moeder’s gezicht, terwijl ze probeert om enige schijn van de ramadan te creëren door oude witte plastic lampen aan te zetten. Ik zie het op mijn broer’s ineengedoken gezicht en vermoeide ogen die aan schermen zijn gekluisterd terwijl hij het nieuws van de protesten volgt.

Mensen in Tripoli zijn ofwel op straat aan het roepen dat de honger ze eerder zal doden dan het coronavirus, of ze zitten met hun oplopende angsten thuis binnengesloten. Dit jaar is de ramadan met een kleverig angstgevoel aangekomen. Alsof we halverwege door een moeras waadden om vervolgens te beseffen dat het moeras een heel continent is. Ik schrijf dit en ik bewandel onhandig een pad tussen economische instorting, een revolutie en een pandemie. Wat prioriteer ik, waar woon ik?

Twee maanden geleden werd de eerste coronapatiënt in Libanon aangekondigd. Voordat we ons bewust werden van de gevolgen van het virus op onze levens, wendden we ons tot elkaar - verschrikt, geamuseerd en genotzuchtig - en we stelden de vraag, wat nu? Nee, echt, hoeveel kan dit land nog weerstaan? Libanon is te lang een wervelwind geweest, en haar bevolking is er net als puin door opgepakt en in de draaiende trechter geworpen.

Maar zes maanden geleden voelde het net alsof er iets was veranderd. Op de nacht van 17 oktober raasden we naar het Martelaarsplein, de plek van de onophoudelijke en vaak kortstondige protesten van de hoofdstad. De aanplakborden waren gebroken, autobanden stonden in brand en er werden leuzen gecreëerd. Net als bij de meeste revoluties en opstanden is het moeilijk om de exacte reden waarom het op dat moment uitbrak aan te wijzen - er zijn natuurlijk altijd meervoudige redenen - maar wat tot nu toe duidelijk blijft is dat er iets was gebroken op 17 oktober. We wilden het virus doden - de heersende maffia elite en hun gemanipuleerde sektarische en economische systeem - en we geloofden dat we dit konden doen.

Sinds de lockdown word ik iedere ochtend wakker op het geluid van vogels. Ik heb al meer dan een maand amper een stap buiten gezet. Het weer verandert langzaamaan in dat bekende mediterraanse zomerbriesje: een zijdezachte sjaal die je om je nek wilt wikkelen. Op sommige middagen zitten mijn moeder en ik buiten op ons kleine balkon om naar de straten van Tripoli te kijken waar tijdens de revolutie een aantal van de meest luide en klinkende protesten plaatsvonden. De stad voelt nu meer als een rebelse neef die is teruggekeerd van bootcamp - nog altijd boos en veerkrachtig, maar met zoveel leven eruit gezogen. Door thuis te blijven, en te kijken naar de demonstranten die terugkeren naar de straten, blijf ik zitten met het gewicht van de revolutie: hoe het voor iemand als ik gaat om het deel uitmaken van een historisch moment, terwijl het voor anderen een absolute noodzaak is.

Een van de afstompende en onheilspellende waarheden van de lockdown is dat het, net als de revolutie, niet voor iedereen hetzelfde is. Voor degene onder ons met een veiligheidsnet zijn onze privileges overduidelijk, op een manier die even verhelderend als beangstigend is. Nu zingen mijn zestienjarige broertje Diar en ik halfslachtig mee vanuit de veiligheid van ons huis, terwijl we onze vuisten uit het raam steken. Diar smeekt mijn moeder om hem naar de protesten te laten gaan, en mijn moeder smeekt hem om binnen te blijven, ze is bang dat hij het virus zal krijgen. Het is een dagelijks over en weer gaan dat hem rusteloos en boos achterlaat. Hij ijsbeert door de hal en mompelt luid omdat hij niet in staat is om langer dan vijf minuten te zitten. Hij maakt zich zorgen om zijn stad en haar bevolking, en hij maakt zich zorgen om hoe de economische instorting zijn vrienden en hun families treft. Achteraf tokkelt Diar, die me vertelt dat zijn leven volledig is veranderd door de revolutie op manieren die hij niet geheel kan verwoorden, op zijn oud en komt hij met nieuwe vertolkingen van Hela Hela Ho, een van de meest beruchte liedjes van de Libanese revolutie, tot mijn moeder en ik in lachen uitbarsten.

Voor velen van ons vermenigvuldigt de revolutie, net als de pandemie en de daaropvolgende lockdown, vragen rondom gedachtenis en conservatie. Bijna iedere keer dat ik op straat was tijdens demonstraties was ik getuige van iets dat ik hoopte nooit te zullen vergeten. Het overgeciteerde Joan Didion gevoel, waar ik al zolang als ik het me kan herinneren mee speelde, zou doordringen: We vergeten al te gauw de dingen waarvan we dachten dat we die nooit zouden vergeten. Het menselijk geheugen is zorgelijk kneedbaar. En mensen zijn zorgelijk gehecht aan hun herinneringen. Dus ik zou mezelf ertoe zetten om zoveel als ik kan te absorberen, uit angst dat ik op een dag wakker word en alles ben vergeten. Ik heb al deze momenten verzameld, net als de munten in mijn zak, en schrijf over ze in berichten naar Nawal in New York. Het voelde altijd alsof ik niet wist wat ik ermee moest doen. Met de oneindige tijd die we nu hebben om naar het plafond te staren en door interne doolhoven te reizen, keer ik terug naar deze herinneringen in de hoop er een betekenis uit te halen, of om ze in de huidige universele ervaring van onzekerheid en verdriet te steken.


*


Een specifieke scene hangt, als een hanger van een ketting, om mijn nek.

Het is 6 november, de 21e dag van de revolutie, en ik kom samen met Lara en Nour aan op het plein, waar een feministisch protest bij kaarslicht plaatsvindt. Het is rond deze tijd in Libanon steeds populairder geworden om in straatdemonstraties op potten te slaan. Het lawaai is zelfs vanaf een afstand explosief. Een hard en onverklaarbare brouwsel van geschreeuw, gezang, bonzende pannen, drums en tamboerijnen, schommelen op de relingen en trappen tegen de metalen muren. Beduusd, en proberend te begrijpen wat er aan de hand is, verlies ik mijn vrienden in de menigte. Het voelt alsof de menigte zich heeft samengevoegd in een groot, mooi, boos monster dat even vergevingsgezind als meedogenloos is. Vol kippenvel scheur ik mezelf voor een korte minuut weg van het toneel. Ik wil een toeschouwer worden, want zelfs in mijn tegenwoordigheid ben ik bang om te vergeten hoe dat gekmakende gevoel van vreugde, van onbeperkte solidariteit, aanvoelt. Dus klim ik in een betonblok om te staren naar wat lijkt op duizenden mensen, achter elkaar, krijsend, dansend, hijgend - allen vreemden van wie ik hou, vreemden die replicaties zijn van een gedeelde inwendige landschap. Twee shirtloze jonge jongens dragen een oudere vrouw over hun schouders om aan haar verzoek om op een specifieke muur te staan te voldoen. Een grootmoeder danst alsof ze het drumstel is. Een stel kust. Een jong meisje van amper dertien huilt. Ik ben ze allemaal.


*


In de herfst leken de revoluties die door Libanon, Irak, Chili en Hong Kong raasden - in ieder geval voor mij - onbeheersbaar. We deelden beelden van revolutionairen, en in een poging het momentum nog langer gaande te houden droegen velen van hen maskers om zich te beschermen tegen het traangas. We keken naar andere revoluties ter inspiratie voor onze revolutie. De maskers waren herinneringen aan de meedogenloosheid, aan het in opstand komen tegen onderdrukking, aan woede. Nieuwsupdates en rapporten vertellen ons nu dat we verschillende soorten maskers moeten dragen wanneer we uit huis gaan. Mijn moeder volgt het debat rondom de maskers aandachtig. Ze wijst naar dr. Nasnas, een beroemde Libanese epidemioloog die op tv spreekt. Kijk, zelfs hij draagt een masker. Ze wil er zeker van zijn dat iedereen een masker draagt, dat iedereen de eigen handen wast. Maskers zijn overal een herinnering aan ziekte, besmettingen en angst geworden. Wanneer velen ze zich niet kunnen veroorloven zijn ze ook een herinnering aan ongelijkheid.


*


15 december. De revolutie heeft minder kaarslicht en bonzende potten, en meer wapenstokken en traangas. Mijn oudere broer Abudi, Nour en ik zijn op weg naar de protesten. Nour, die begaafd is met vooruitziendheid en sinds 17 oktober overtredingen van veiligheidstroepen aan het documenteren is, herinnert ons eraan maskers en uien mee te nemen om onszelf tegen het traangas te beschermen. Ze weet waar we mee te maken gaan krijgen. We beschikken niet over maskers en uien, maar in mijn onderste la vind ik goedkope keffiyeh’s en ik stop ze in mijn tas terwijl we ons het huis uit haasten. Op weg ernaartoe sms’en mijn ouders mij voortdurend, ze smeken ons om terug naar huis te keren, net zoals ik drie maanden later mijn vergeetachtige vader voortdurend zal sms’en om hem eraan te herinneren zijn handen te wassen. Abudi en Nour duwen mij voort totdat we bij de apocalyptische scene op het plein zijn aangekomen. Ik ben bang en ik wil de situatie en onze veiligheid zoveel als ik kan onder controle houden, maar ik doe het weer. Ik verwijder mezelf van het toneel met als doel mijn geheugenopslag te dienen, en ik stap voor een minuut op de rand, met mijn keffiyehmasker strak over mijn neus gebonden.
Deze keer wil ik niet onthouden omdat het tafereel mij met ontzag vervult en me aan grenzeloze solidariteit doet denken, maar omdat ik vol woede en angst zit. Tegen mezelf zeg ik; onthoud hoe de rook van het traangas de nacht als laaghangende wolken vult. Hoe het overal met scherven ligt bezaaid alsof iemand een ketting met studs kapot heeft getrokken. De groepen demonstranten die op weg zijn naar de veiligheidstroepen die om de paar minuten antwoorden door terug te schieten. De demonstranten die struikelen, rennen, schreeuwen. Onthoud een vrouw die een demonstrant draagt die van het traangas stikt. De uien overal. Tot de laatste treffer van veiligheidstroepen ons allemaal doet wankelen en er geen ruimte is om te onthouden. Geen ruimte voor iets anders dan rennen. Op dit punt, terwijl de veiligheidstroepen met hun wapenstokken steeds dichterbij komen, vrezen we echt voor onze levens. We rennen maar door, houden elkaars hand vast, totdat we een uitweg vinden, een hoek om door te springen. In een straat op Gemmayze zijn we eindelijk veilig, buiten adem geslagen en hoestend. Overal om ons heen doen demonstranten hun maskers af en kijken ze naar elkaar om. Onthoud de woede, de vrees, de angst.


*


Sinds de pandemie is het leven overal een speculatiespel geworden. We brengen onze tijd door door onszelf af te vragen wat er zal volgen, met wat voor nieuws we morgen wakker zullen worden en wat de statistieken ons vertellen. Ondanks het feit dat we weten dat niemand van ons deze vragen kan beantwoorden, bellen we elkaar om vragen te stellen als wanneer denk je dat dingen weer oké zullen zijn? Wanneer denk je dat ik je weer zal zien? Wanneer zullen we terug naar werk gaan en wat zal er met onze revolutie gebeuren? Het breekt mijn hart, en tegelijkertijd maakt het me aan het lachen wanneer ik me besef dat het gedurende deze tijd soms voelt alsof naar elkaar toe rennen en vragen of alles oké is het enige is wat we kunnen doen.

Revoluties zijn net zo goed een speculatiespel. Tijdens de revolutie wendden we ons tot elkaar en fluisterden we, in bars, demonstraties, taxi’s en wachtrijen, wat denk jij dat hieruit zal komen? Je geeft fysiek, mentaal en emotioneel zoveel, zonder te weten wat de uitkomst zal zijn. Je bent opgebrand, je bent bezorgd en geobsedeerd, je kan je telefoon niet neerleggen. Dit alles, en je weet dat de weg die voor je ligt lang en stoffig is, en vol gaten zit. Dit alles, en je weet dat alleen al in het afgelopen decennium van opstanden, de strijd voor vrijheid en gerechtigheid zich heeft vertaald naar verloren levens, naar huizen die tot gebroken bakstenen zijn verworden, naar trauma en naar het oversteken van zeeën om vervolgens slechts gesloten deuren te treffen. Zelfs nu, terwijl ik naar de straat terugverlang om samen met mijn mensen, net als luciferstokjes, op stadspleinen op een rij te staan, herinner ik me dat er vele dagen waren waarop ik me zweterig en verward voelde tijdens demonstraties en terug naar het comfort van mijn bed wilde keren. Ik heb sommige vergaderingen laten vallen voor etentjes of deadlines van achterblijvend werk, ondanks dat ik had gepredikt voor de revolutie boven alles. In de weken voorafgaand aan de uitbraak van het coronavirus werden veel van mijn vrienden en familie die vanaf het begin aan de frontlinie stonden moe. Maar we bleven elkaar eraan herinneren dat het de moeite waard is, dat er veel is om voor te strijden, en er veel werk te doen valt. We dachten dat we wisten waar we tegenaan liepen.


*


Het is begin februari, het is vier maanden sinds het begin van de revolutie, en een paar weken voor de lockdown in Libanon. Abudi en ik lopen door de straten van van Hamra. We lopen voorbij een dakloze man - wiens gezicht bekend is bij de meeste inwoners van Hamra - die op de hoek slaapt, en Abudi stopt, ademt een lange zucht uit en vraagt, “Hoeveel gewicht en verdriet kan deze wereld nog dragen?” Ik parafraseer hem Anne Carson’s vertaling van Euripides: “Jouw verdriet is net zo groot als jouw pracht: Een of andere god weegt het een gelijk aan het andere af.” Ik voel me dom.


*


Die nacht, en misschien over het afgelopen jaar, voelde Libanon half-gebroken en half kwetsbaar, en als je niet schreeuwend van woede door de gebroken delen zwierf, liep je op je tenen door de kwetsbare delen, jezelf afvragend wanneer het glas onder je zou breken. Alhoewel ik uiteindelijk terug naar huis ben gegaan, en vroeg ben gaan slapen, staat deze laatste herinnering - van een pijnlijk tafereel dat wereldwijd is genormaliseerd, van mijn broer’s reactie, van een nacht die zo zwaar was dat de stad in een gebochelde positie werd gedwongen - zo scherp in mijn geheugen. Omdat het me, terwijl ik me onbewust steeds meer onthechtte van de revolutie, herinnerde aan hoe hopeloosheid binnen terug kan sijpelen en kan blijven.

Ik kijk naar foto’s van demonstranten die terugkeren van stadspleinen, ondanks de oprechte vrees voor het coronavirus, de vrees voor de zwakke zorgsector, en dan lees ik opmerkingen op social media van mensen die thuis zitten en die de demonstranten bekritiseren: er is een pandemie, ga naar huis, houd op het virus te verspreiden. Maar voor veel van deze mensen is thuis geen alternatief.

De afgelopen twee maanden, voelt het alsof we onhandige personages in een buitenlandse en absurdistische film zijn geworden die hard proberen om een nieuwe (en gedeelde) taal te begrijpen die we gedwongen worden te spreken, een vreemde realiteit waar we onszelf gevangen in zien. Het lijkt alsof we in slow motion zijn. Gevangen in het ongewisse.

Het land is ingestort en ik maak me zorgen dat ik moe en vergeetachtig uit de lockdown kom, gretig om weer naar de “normaliteit” terug te keren. Ik kan het voelen in mijn lichaam, hoe het ernaar verlangt de tijd als lineair te ervaren - bewegend van A naar Z zonder afleidingen. Met een einde waar ik niet voor hoef te werken, maar simpelweg naartoe kan lopen, in één onverstoorbare stap na de andere.

Romanschrijvers, wetenschappers en activisten vertellen ons dat het, tijdens de instorting en pandemie, aan ons is om een nieuwe toekomst te visualiseren. In plaats van onhandige personages moeten wij regisseurs worden die opnieuw een betere wereld bedenken. Dit is waar onze revolutie om ging, wil ik kinderachtig terugroepen, maar dingen zijn niet zo makkelijk, oké?

Binnen vastzittend, brengt mijn personage veel van haar dagen door met het terugspoelen van de tijd naar net voor de lockdown. Een tijd die zo gehaast en overlappend is dat veel van haar lessen alleen terugkijkend geleerd kunnen worden. Hoe vreemd is het, om de Libanese revolutie als iets uit het verleden te denken terwijl het nog steeds gaande is. Dit is nogmaals waar mijn privilege begint: ik krijg de tijd om in kleermakerszit te zitten en door mijn herinneringen van de revolutie te bladeren.

Ik smeek iedereen, herinner me eraan niet de dansende oma te vergeten, de veiligheidstroepen die traangas afvuren, de oude man, en de demonstranten die hun gezondheid riskeren wanneer ze terugkeren naar de stadspleinen. Herinner me eraan dat er geen normaal is in Libanon. Dat er in veel landen en gemeenschappen geen normaal is. Dat tijd nooit lineair is geweest en dit ook nooit zal zijn, en dat revoluties, net als zwemmers in schoolslag, zullen doorgaan zich te bewegen tussen hoop en hopeloosheid, zelfs als het eindpunt duizenden ademhalingen ver weg lijkt te zijn.


Grâce Ndjako studeerde Filosofie en Politicologie in Amsterdam en Parijs. Tijdens haar studie heeft zij zich vooral bezig gehouden met postkoloniale kwesties. Ze is momenteel onderwijsassistent niet-Westerse filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze schrijft onder andere voor Dipsaus Exclusives en de Nederlandse Boekengids. In het najaar van 2020 verschijnt haar bijdrage in AfroLit: Moderne literatuur uit de Afrikaanse Diaspora samengesteld door Dalilla Hermans & Ebissé Rouw, een publicatie van Dipsaus Podcast en Uitgeverij Pluim.

Meer van deze auteur

Nur Turkmani is een Syrisch-Libanese wetenschapper, die met name ontwikkelingsbeleid en gender in de MENA-regio onderzoekt. Ze woont in Beiroet en is de hoofdredacteur van de online artikelen van Rusted Radishes: Beirut Literary and Art Journal. Haar teksten zijn gepubliceerd in onder meer London Poetry, Rusted Radishes, Juxtaprose Magazine en Syria Untold. Nu werkt ze aan een bundel korte verhalen en studeert ze Creative Writing aan de Universiteit van Oxford.

Meer van deze auteur