Redactioneel / 17.01.22
Blauwen
Dossier
Blauwen
Essay / 19.02.22
Een oefening in blauwen
Beeldend kunstenaar en essayist Barbara Collé richt haar blik twee keer per dag ten hemel en kijkt reikhalzend uit naar het blauwe uur. De blauw verlichte tijdzone is haar zo menens dat ze er niet alleen haar atelier voor verhuisde maar er steeds verder de wereld voor intrekt. Ze wil nog hoger, zoekt nog meer afzondering om zo dicht mogelijk aan het hemelblauw te geraken. Wat is dat eigenlijk met blauw, want zij is niet de eerste die zich zo aangetrokken voelt tot deze kleur. Over geen andere kleur zijn er zo veel boeken geschreven als over deze. Voor DIG doet ze een kleine greep uit blauws literatuurlijst en geeft de lezer tips over hoe zelf ‘te blauwen’.
Ik hou niet van blauw. Mijn hele leven loop ik zonder probleem aan blauw voorbij. Als een sjaal, kommetje of een schetsblok in meerdere kleurvarianten verkrijgbaar is, kies ik de rode en anders de groene, maar nooit de blauwe. Leg je me verschillende tonen turquoise voor dan kies ik voor de groenste variant, die met zo veel mogelijk geel in verhouding tot blauw. Als ik kon kiezen zou ik me liever met een andere kleur bezighouden en toch is het blauw waar ik twee keer per dag naar uitkijk. Schrijver Maggie Nelson noteert in haar Bluets, bespiegelingen in blauw dat ze juist verliefd is op blauw, maar dat ze zich er dan weer niet continu door wil laten omgeven. ‘Want dat je van blauw houdt, wil nog niet zeggen dat je je hele leven wilt doorbrengen in een wereld die daaruit bestaat,’ schrijft ze. Voor mij geldt misschien het omgekeerde. Dat ik niet van de kleur blauw houd, wil niet zeggen dat ik er niet graag mijn tijd in doorbreng. En ik weet nog wanneer dit verlangen naar blauw begon.
Het was een paar dagen voor de kortste dag van het jaar. Rond vijf uur stapte ik op mijn fiets en reed van mijn atelier naar huis. Het was droog, niet koud en rustig op straat waardoor ik tijdens de fietstocht verder kon nadenken over de kleur van somberte, het essay waar ik de hele dag aan had gewerkt. Ik reed een brede kade op met voor stadse begrippen zicht op een verre horizon. Langs de weg een breed trottoir met daarnaast de nog bredere vaart die aan de overkant lijnt met industriële gebouwen met hoge ramen en een stuk braakliggend land met een molen in het midden. Op de kopse kant werd deze grootse ruimte begrensd door de brug. Met mijn blik op de horizon gericht schoof er opeens een tweede beeld over het uitzicht waar ik naar keek; een schilderij van Kees Verwey waar ik die dag lang naar had gekeken versmolt met het beeld dat hier voor me lag. Het water golfde helder blauw zoals de lange blauwe schaduwen door het schilderij gleden en in het industriële gebouw aan de overkant dat neon-wit oplichtte, herkende ik de witte muren van Verweys’ atelier. Ik stapte af en langzaam, uiterst traag, kwam het besef dat ik erin terecht gekomen was. Dit is het. Ik ben er. De hemel blauwt, het water blauwt, terwijl juist de rest van de wereld zoals de brug, de hoge bomen, de molen en zelfs de mensen als donkere contouren afsteken. De wereld op dit uur was blauw.
In het schilderij Atelierinterieur (1972) baadt Verweys’ atelier in een donker grijsblauwe en paarsblauwe atmosfeer. Ik had me die middag bij het bestuderen van het schilderij nog afgevraagd of hij zijn gemoedstoestand schilderde of een moment. Kon zijn atelier werkelijk in dit blauw schemeren of had hij de intensiteit overdreven? Bestaat dat wat ze ‘het blauwe uur’ noemen echt vroeg ik me af, en zou ik het kunnen zien? Dat ik nog diezelfde dag het antwoord zou krijgen had ik niet verwacht. Ik was er niet naar opzoek want ik wist eigenlijk niet eens goed hoe ik het zoeken moest. Hoe zoek je iets waarvan je verwacht dat het niet bestaat?
Die eerste keer overkwam het me, sindsdien kan ik niet stoppen met het op te zoeken. Het verlangen om erin op te gaan neemt alleen maar toe. Zo sterk dat ik niet alleen mijn beeldende werk eraan wijd, maar er nu ook een boek over schrijf. In mijn onderzoek lees ik boeken over blauw van andere kunstenaars, schrijvers en filosofen. Over geen andere kleur zijn zo veel boeken geschreven als over deze. Denk aan de kunstenaars Derek Jarman en Yves Klein of aan de schrijver Rebecca Solnit van wie het boek A Fieldguide to Getting Lost maar liefst vier essays met de titel The Blue of Distance herbergt. Wat dacht je van de de Amerikaanse kunsthistoricus Carol Mavor die zelfs twee erudiete bundels over blauw schreef met Black and Blue en Blue Mythologies. Of En blauw zal alles zijn, een bloemlezing vol gedichten over blauw, samengesteld door Elisabeth Lockhorn. Dit is nog maar een grove greep uit de literatuurlijst over blauw, bovenop de stapel liggen er nog twee: het eerder dit jaar in Nederlandse vertaling verschenen Bluets van Maggie Nelson en het filosofisch onderzoek On Being Blue van de Amerikaanse essayist William Gass. Ik kies deze twee en wil weten: is hun blauw het mijne?
Maggie Nelson die tussen 2003-2006 haar bundel Bluets over verdriet, pijn en de kleur blauw schreef, vertelt over een maand mei waarin ze zich met liefdesverdriet op het platteland terugtrekt. Die maand regent het eindeloos, enkel drie dagen schijnt de zon en is de hemel blauw. De andere dagen zoekt ze tussen het overal ontluikende groen (dat ze verafschuwt), maar vindt haar geliefde kleur alleen in plastic afdekzeil en zo nu en dan in een omgeschopte blauwe recyclingbak. Nelson is wel bekend met de term ‘blue hour’ en wijdt er zelfs een aantal alinea’s aan, maar ze linkt de term aan de roes van alcohol. Voor Nelson is het fenomeen een gemoedstoestand, een metafoor zelfs en lijkt niet werkelijk blauw van kleur. Dat het blauwe uur ook een staat is waarin je dagelijks terecht kunt komen zonder alcohol ontgaat haar. Want dat de hemel steevast twee keer per dag blauw kleurt, ongeacht de grijsheid van de dag, ziet ze niet. Zo graag zou ik iets doen waardoor dit blauw zich ook aan haar kan openbaren.
Ik zou beginnen met haar de opdracht te geven door haar fotoarchief te scrollen. Want toen ik dat na mijn ontdekking zelf deed, bleek ik talloze foto’s gemaakt te hebben tijdens het blauwe uur. Vergezichten tijdens een vroege ochtendwandeling langs het Wad, de overkant van het IJ terwijl ik op de pont wachtte, zomerse stadsscènes tijdens avondwandelingen in de Berlijnse wijk Prenzl, allemaal badend in blauw. Ik had het fotogenieke moment geregistreerd maar gezien, werkelijk gezien, had ik het niet. Onrust bekroop me terwijl ik meer en meer beelden vond waarop ik het had vastgelegd. Wat zag ik ten tijde van die foto’s? Hoe kon ik wel zien dat het mooi was en niet zien dat het blauw was? Zo adembenemend, overweldigend blauw in tegenstelling tot een moment daarvoor en het moment erna? Zoals Lieke Marsman in haar gedicht Het blauw voor het donker (in de bundel In mijn mand, 2021) deze overgang zo prachtig vangt: ‘het ene moment nog zo blauw / en het volgende moment o zo donker’.
Waarom het blauwe uur me niet loslaat heeft meer met deze overgangstijd te maken dan met de tint. Het is een kleur die het moment aanduidt tussen de dag en de nacht. In de avond loopt het over in het duister, in de ochtend gaat het over in het licht. Het tussenmoment is monochroom. Blauw is even de enige. De laatst overgeblevene en de eerste die zich schept. Door de uitzonderingspositie is ze zo intens. Ze vibreert, klopt, wolkt, pulseert en houdt de wereld in leven kort voor het donker. En na de nacht wast ze de atmosfeer schoon voor de dag. Het blauw is geladen, zoals de zone geladen is tussen twee ongelijksoortige magnetische polen.
Voor William Gass was blauw ook geladen. In 1976 schreef hij zijn beknopt filosofisch onderzoek On Being Blue, waarin blauw geladen van de pagina schokt. Hij verwijst onder andere naar de blauwe orgon energie die de Oostenrijks-Amerikaanse psychoanalyticus Wilhelm Reich rond 1940 meende te hebben ontdekt. Mocht je het kortgeleden verschenen boek Everybody van Olivia Laing al gelezen hebben dan komt de naam ‘Reich’ je bekend voor. Laing heeft haar boek over ons lichaam voor een groot deel aan dezelfde Reich gewijd is. Ze schrijft: ’Binnen de kortste keren claimde hij de universele energie die al het leven bezielt te hebben ontdekt. ‘Orgon’, noemde hij die energie. In zijn laboratorium-aan-huis in New York bouwde hij een apparaat waarmee de helende kracht van orgon te sturen was.’ Dit apparaat was Reichs energiekast, net groot genoeg om een klapstoel in uit te klappen. In de kast gonst energie om de pijn te helen die niet weggaat met praattherapie of medicatie. Hij bekleedde de binnenkant van de kast met ijzeren platen. Met de kastdeur gesloten kwam er geen licht naar binnen en toch was de ruimte niet pikkedonker. ‘Orgone energy laminates spontaneously. The illumination in evacuated tubes charged with orgone energy is blue.’ De energie straalt blauw.
Het doet me denken aan het blauwe licht binnenin ambulances. Toen ik een keer voorin een ambulance zat vertelde de broeder naast me aan het stuur over het blauwe licht in de achtercabine. ‘Vooral om kinderen een veiliger gevoel te geven. De angstaanjagende instrumenten die aan de muren hangen, vallen nu minder op.’ Blauw is donkerder dan wit en geel en omgezet naar een lichtbron geeft blauw daardoor minder licht. In een blauw verlichte ruimte zien we minder en ook minder ver dan. We zien net genoeg om te weten dat we ergens bent, dat we er zijn. Al het overbodige gaat op in het donker. Het haalt de scherpe randjes er vanaf. Mijn fascinatie voor het blauwe fenomeen wordt meer veroorzaakt door dit licht dan door het specifieke kleurpigment. Nelson zoekt blauw, ik zoek het laatste en het eerste licht. Gass wijst me op nog iets anders dat door deze lichtende eigenschap ontstaat. Het licht maakt een extra dimensie zichtbaar, dit blauw is een ruimte.
Gass refereert aan blauwe plekken. De sporen die achterblijven kleuren blauw. Het blauw zegt ons: Eerst was hier iemand, nu is diegene weg. De afdruk vult zich met blauw dat ons krachtig aantrekt. ‘A muff, a glove, a stocking, the glass a lover’s lips have touched, the prints of a shoe in the snow: how is it that these simple objects can receive our love so well that they increase it?’ Het spoor van de mond van je geliefde op een glas wekt niet alleen liefde op maar doet die liefde zelfs toenemen. Zo blauw.
Ik zag deze blauw gevulde leegtes een keer op een nazomerdag toen mijn blik op de voetafdrukken in het zand viel. Ik liep naar beneden het duin af, de zon ging onder, het licht nam af, het zand werd de kleur van grijsbruin, geelgrijs stro. De schaduwen die in de voetafdrukken vielen blauwden. Hoe langer ik er naar keek, hoe dieper blauw de holtes werden. Iemand was hier. Ook de plekken waar ik kort geleden zelf mijn voeten zette, daar waar mijn voorbije ik liep, schemerden blauw. Alsof de ruimtes nagloeien in blauwe energie zoals bij het luminescentie effect. Atomen die van een hogere naar een lagere energietoestand overgaan, kunnen voor het menselijk oog opeens zichtbaar worden doordat ze een kleur krijgen die wij kunnen zien. Eerst zien we niets, dan opeens zien we een blauwe gloed. We zien iets dat nagloeit. De aanraking die hier was tussen voet en zand gloeit nog na.
Dit blauw is me zo menens dat ik zelfs mijn atelier verhuisd heb van een ruimte op de begane grond in het centrum, naar een studio op vijftien hoog net buiten de ring. Ik reis blauw achterna, ik wil er nog meer van, nog dichterbij dit hemelblauw geraken. Vanaf deze nieuwe hoogte is de hemel boven Amsterdam meer dan mijn blik aankan. En alsof dit nog niet genoeg is, zit ik nu op een andere weidse plek. Voor een nog grootser blauw reisde ik van Amsterdam naar Berlijn en nog een stuk verder. Ik zit op het platteland ten noordoosten van de Duitse hoofdstad op de bovenste etage van een Plattenbau. Vanuit mijn keukenraam kijk ik op het oosten, wat mij betreft recht Polen en zelfs Rusland in. De horizon is zo ver weg en de hemel zo weids en groots dat ik al dagenlang mijn gevoel voor verhoudingen kwijt ben. Anders dan de verte vanuit mijn nieuwe atelier in Amsterdam is de verte hier onverlicht. Er is geen lichtvervuiling die de hemelkleuren hindert. Deze verte ken ik alleen van staren over zee, niet over land.
Mijn werkritme wordt geheel gedicteerd door het blauwe uur met een spitsuur in de ochtend en later rond etenstijd. Vroeg gaat de wekker zodat ik op tijd uit mijn raam hang of buiten sta om het blauw te zien komen. Met twee sjaals om en een muts op en een hete thee in de hand sta ik in het gras. De toppen van de sparren vleien zich kleurloos donker in hun blauwe achtergrond. Net als zij sta ik te baden. Ik weet niet of het heelt zoals Reich dacht, ik weet ook niet welke indruk van afwezigheid het blauw nu voor me vult. Maar het vult. De bomen en ik, we blauwen.
Het blauw gonst over het land en verder is het stil. Pas hier op het Oost-Duitse platteland zie ik dat het blauw ’s avonds de kleuren van de wereld absorbeert. In de ochtend deelt ze kleur uit. Dat is een nauwkeurig proces. Al het leven krijgt precies zo veel kleur als blauw schenkt. Het water in het meer, de bomen, het grasland en de omgewoelde akkers. De vogels, de huizen, jij, ik. De hemel zal morgenochtend de aarde weer kleuren maar nu slaat ze ze in zich op.
Scrol maar door je foto’s, dan zie dat je er al geregeld was. Zie je de wereld als donker silhouet en daarboven intens blauw? Kijk morgen naar de hemel, lukt het niet voor zonsopkomst, probeer het dan na de zonsondergang. Vanaf de fiets, vanuit de trein of vanaf thuis. Knip een lichtje aan en kijk uit het raam. Ze zal er zijn.
Redactioneel / 17.01.22
Dossier
Blauwen
Beeld & Poëzie / 08.11.24
Dossier
Blauwen
Verhaal / 21.06.24
Dossier
Blauwen
Beeld & Poëzie / 08.09.23
Dossier
Blauwen
Poëzie / 19.10.22
Dossier
Blauwen
Geluid & Poëzie / 12.10.22
Dossier
Blauwen
Beeld & Poëzie / 08.08.22
Dossier
Blauwen
Beeld & Poëzie / 08.08.22
Dossier
Blauwen
Poëzie / 17.01.22
Dossier
Blauwen
Essay / 21.01.22
Dossier
Blauwen
Poëzie / 22.01.22
Dossier
Blauwen
Essay / 19.02.22
Dossier
Blauwen
Interview / 24.01.22
Dossier
Blauwen
Essay / 22.01.22
Dossier
Blauwen
Poëzie / 27.01.22
Dossier
Blauwen