Lopende zaken 2020

Essay / 14.04.20

Amerikaanse observaties: Hoe kan dit?

Sander Meij

Ik word wakker van een donderend geraas. Alsof er vlak naast ons huis een squadron helikopters is geland. We wonen nu anderhalf jaar in een westelijke buitenwijk van Madison, Wisconsin, en in onze straat gebeurt normaal gesproken nooit wat, dus deze herrie is ongekend.

Als ik de gordijnen een stukje opentrek, zie ik wat er aan de hand is: de poppenhuisachtige woning van onze overburen is omsingeld door drie uit de kluiten gewassen pick-uptrucks. De motoren draaien stationair en voor zover ik kan zien zit er niemand in de cabines.

Ik loop verdwaasd naar de keuken en ga op zoek naar de koffie. Nog altijd is het me niet gelukt een merk te vinden dat acceptabele filterkoffie oplevert.

Even later gaat aan de overkant de voordeur open en braakt het huis van onze overburen een bescheiden stoet buitenissig geklede, ietwat corpulente mannen uit. Ze dragen allemaal een hesje of jas voorzien van een camouflageprint in verschillende tinten fluorescerend oranje. De laatste in de stoet is de overbuurman zelf. Over zijn schouder draagt hij een geweer, dat hij even later in de roestvrijstalen kist in de bak van zijn eigen monstertruck legt. Hij merkt me op en zwaait even, waarbij hij de ironisch-verontschuldigende blik trekt die ik ken van de momenten waarop we het over typisch Amerikaanse onderwerpen hebben en hij zich een beetje geneert. Wat betrapt vanwege mijn geloer zwaai ik terug. Dan klimmen ze in de pick-ups en begeleid door het geluid als van een bescheiden vulkaanuitbarsting rijden ze de straat uit.

Die oranje hesjes. Het geweer. Het kan maar een ding betekenen: het jachtseizoen is weer aangebroken. De overbuurman en ik hebben het er onlangs onder het genot van een lokaal gebrouwen poging tot Belgisch bier nog uitgebreid over gehad. Het was een leerzaam gesprek. Op de eerste plaats is de term ‘jachtseizoen’ of ‘hunting season’ volgens de beoefenaars van wat ze zelf ‘outdoor sports’ noemen, niet de juiste term. Zij spreken van ‘oogstseizoen’: afgezien van de grijze wolf mag al het wild dat een zomer lang in het bos en op de prairie heeft rondgedarteld, vanaf het begin van de herfst worden ‘geoogst’. Die feloranje hesjes dragen de jagers uit zelfbescherming: op die manier vallen ze goed op en hopen ze niet overhoop geschoten te worden door collega-jagers. Of beter gezegd: door andere ‘oogsters’. En die camouflageprint dient ondanks de oranje kleurschakeringen wel degelijk ter camouflage, vanuit de gedachte dat het meeste wild nu eenmaal kleurenblind is.

Terwijl ik hoofdschuddend wacht tot de koffie klaar is, besluit ik om me wat beter te verdiepen in dit fenomeen en ik kom al snel terecht op de site van de WDNR, oftewel The Wisconsin Department for Natural Resources (wilde dieren vallen in Wisconsin onder het containerbegrip ‘natuurlijke hulpbronnen’), een soort federale versie van Natuurmonumenten.

De feestelijke slogan van het oogstseizoen van dit jaar luidt: ‘Go wild!’. Deze slogan bevat een leuke kwinkslag, want niet alleen worden natuurliefhebbers aangemoedigd ‘de wildernis’ in te trekken, ze kunnen daarbij tevens helemaal ‘wild’ gaan op het gebied van dodelijk wapentuig. Immers: jagen met behulp van enkel een jachtgeweer vinden veel Amerikanen saai. En dus heeft de WDNR ervoor gezorgd dat het oogsten van dieren nu leuker is dan ooit: je kunt uit je dak gaan tijdens de kruisboogweek, er is musketschieten voor gehandicapten, een pijl-en-boog-week met echte native Americans, een semi-automatic rifle week, een shotgun-schieten-voor-minderjarigen-vierdaagse: je kunt het zo gek niet bedenken. Alleen jagen met een speer ontbreekt op de lijst met oogstmogelijkheden, waarschijnlijk omdat dat geen bewezen authentieke manier van jagen door native Americans is. Want die hanteren natuurlijk de pijl en boog en aangezien dat behoort tot de Amerikaanse canon van cultureel erfgoed, is dit anno 2020 nog altijd een volkomen legitieme jachtmethode. Wat de oorsprong van de jacht met een kruisboog op de lijst precies is, wordt me niet duidelijk.

Nu ken ik het exacte aantal niet, maar ik durf intussen gerust te stellen dat 90 procent van de bevolking van Wisconsin dit allemaal volstrekt normaal, om niet te zeggen noodzakelijk vindt, vanwege het in stand houden van een ‘gezonde’ wildstand. Jagen is in Wisconsin op z’n zachtst gezegd extreem populair: gedurende het jachtseizoen 2018-2019 werden er in deze staat 211.411 herten geschoten met een geweer, 40.405 met pijl en boog en 47.224 met een kruisboog en nog eens luttele duizenden tijdens de hiervoor genoemde speciale schietgelegenheden. Bij elkaar komt dit neer op ruim 300.000 geschoten herten (met en zonder gewei). De rest van het geschoten wild zal ik voor de gelegenheid buiten beschouwing laten, maar op een inwonertal van 5,8 miljoen zielen (inclusief minderjarigen en bejaarden) mag je gerust stellen dat er in Wisconsin per hoofd van de bevolking redelijk wat wild ‘geoogst’ wordt. Wie vreest dat er op deze manier geen enkel wild dier meer overblijft in Wisconsin, heeft het gelukkig niet bij het rechte eind: je struikelt er vanaf de lente soms letterlijk over de wilde dieren, vooral in de ochtend- en avondschemering. Wisconsin is redelijk dunbevolkt (het is qua oppervlakte ongeveer vijf keer zo groot als Nederland, maar er wonen dus nog geen zes miljoen mensen). Met name in het noorden van de staat zijn enorme gebieden waar zelden mensen komen en het wild floreert, waaronder een grote populatie zwarte beren en een kleinere populatie beschermde grijze wolven.

Het zal weinig verbazing wekken dat er het nodige misgaat tijdens deze door de overheid gestimuleerde geweldsuitbraak. Zo nu en dan schiet men elkaar of zichzelf per ongeluk in het gezicht; met name tijdens het geliefde musketschieten wil dat nog weleens gebeuren, al neem ik aan dat de echte liefhebbers dergelijke ongelukjes beschouwen als iets wat er nu eenmaal bij hoort.

Afgezien van het idee dat er zoveel dieren om ons heen om het leven worden gebracht bij wijze van ‘sport’, vinden mijn geliefde en ik het jammer dat we tijdens het oogstseizoen nergens meer veilig een boswandeling kunnen maken. Nu is dat de rest van het jaar ook al niet helemaal zonder gevaren – een goed deel van de bevolking in het pittoreske buitengebied van Wisconsin, in feite 90 procent van de staat, is naar onze maatstaven nog tamelijk ongepolijst, om het zo maar te zeggen. Dat betekent onder meer dat ze het liefst het hele jaar willen schieten op alles wat beweegt, maar zich buiten het seizoen noodgedwongen beperken tot eekhoorns. Vanaf de herfst tot aan de winter bereikt dat geschiet echter een hoogtepunt en zie je aan de bosranden rookpluimen opstijgen uit oude oliedrums, waarin kadavers en andere dierlijke resten worden verbrand. De overheid propageert het ‘gebruik’ van de ‘oogst’ weliswaar, maar vrijwel iedereen die we hierover spreken, beschouwt het vlees afkomstig van wild als een inferieure, onsmakelijke spijssoort. Er was iemand die zei dat wild niet naar koe of varken, en dus vreemd smaakt, en daarom niet geliefd is. Mijn opmerking dat wij in Nederland wild vooral bij speciale gelegenheden eten en het vaak als iets exclusiefs beschouwen, wekte vervolgens vooral verbazing.

Deze merkwaardige, door de overheid aangemoedigde slachtpartij is een van de vele buitenissigheden waarmee we gedurende de twee jaar die we in Wisconsin doorbrengen, te maken krijgen. Hoewel er ook overeenkomsten zijn, blijven we ons bijna dagelijks verbazen over het feit dat zo veel facetten van het leven in de binnenlanden van de VS zo anders zijn dan wij met onze atheïstische, hogeropgeleide, Nederlandse achtergrond gewend zijn. Van dag- en nachtritme tot opvattingen over opvoeding, gezondheidszorg, vervoer of eten. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er op veel gebieden echt een andere moraal heerst dan in Nederland. Soms lijkt een bepaalde vorm van ethiek, zoals de slogan Go Wild! doet vermoeden, zelfs ver te zoeken. Andere verschillen manifesteren zich op sociaal niveau en hebben te maken met omgangsvormen: de kans op misverstanden ligt daarmee voortdurend op de loer. En voor je het weet, vind je jezelf terug bij een tot voor kort wildvreemde thuis aan tafel, etend van een ‘traditioneel Europees’ gerecht dat in Europa uiteraard nooit heeft bestaan.

Met het vorderen van de tijd die we in de VS doorbrengen, tekent zich steeds duidelijker een paradox af: hoe langer en beter we deel uitmaken van de Amerikaanse samenleving, hoe groter onze verbazing over al die verschillen. Noem het een voortschrijdend inzicht. Op een gegeven moment kun je niet anders dan je afvragen hoe dit zit. Hoe kan dit? Hoe kan het verschil tussen dit deel van de wereld en het onze zo groot zijn? Het antwoord op die vraag is niet eenduidig, maar als er iets is wat we gedurende die twee jaar in Wisconsin geleerd hebben, dan is het wel dat isolationisme diepe sporen in alle facetten van de Amerikaanse samenleving heeft nagelaten.

De VS zijn een land waar letterlijk in de grondwet staat dat het zich in het kader van ‘zelfverwezenlijking’ van de rest van de wereld dient af te wenden. Het heeft zich daar tot aan Pearl Harbour ook altijd aan gehouden, een korte uitzondering tijdens de Eerste Wereldoorlog daargelaten. Pas sinds de Tweede Wereldoorlog zijn de VS zich echt actief gaan bemoeien met de rest van de wereld, en sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie, zijn ze zich serieus gaan gedragen als hoeder én verspreider van wereldvrede, als baken voor de rest van de wereld, een positie waar lang niet iedereen zich in kon vinden uiteraard. Maar die leidende machtspositie heeft het land dus maar betrekkelijk kort ingenomen – eigenlijk maar tot aan het moment dat Trump president werd. Trumps holle ‘America First’-retoriek, betekent dan ook deels een terugkeer naar de isolationistische beginselen van de VS van vóór de Tweede wereldoorlog, de tijd van Fortress America: de vesting, samen met Canada, die aan het oosten en aan het westen wordt beschermd door minstens 5000 kilometer water, symbolisch voor de onafhankelijke mentaliteit die in een dergelijk, bijna utopisch land tot bloei zou moeten komen.

Tegelijkertijd is overal voelbaar dat onafhankelijkheid en isolationisme niet zo ver uit elkaar liggen. Neem bijvoorbeeld de onontwarbare kluwen aan bizarre regeltjes en wetten in de VS, die niet alleen per staat, maar ook per regio, stad of wijk totaal van elkaar kunnen verschillen. Allemaal eilandjes die onafhankelijk van elkaar functioneren, overigens niet zelden geregisseerd door het bedrijfsleven. Door lobbyisten ingegeven regelgeving gaat soms heel ver. Waar in Nederland invloed uit het bedrijfsleven tot maatschappelijke en politieke ophef leidt, is het in de VS de maat der dingen. Zo mag er, om horecabezoek te stimuleren, in heel Wisconsin na negen uur ’s avonds door winkels geen alcohol meer worden verkocht. In het nabijgelegen Indiana mag dat wél, maar daar mag een slijterij dan weer geen frisdrank of water verkopen vanwege vermeende oneerlijke concurrentie met frisdrank- en waterverkopers.

Ook de invloed van religieuze groeperingen op lokale en regionale regelgeving is gigantisch: zo is in Maryland orale seks bij wet verboden (onzedelijk!) en in Michigan kun je een boete én gevangenisstraf krijgen voor vreemdgaan, hoewel in de praktijk nooit is vastgesteld in hoeverre deze wetten daadwerkelijk worden nageleefd.

De Amerikaanse Droom is een naïef ideaal, gestoeld op egalitarisme: iedereen heeft het onvervreemdbare recht te streven naar zelfontplooiing. Ieder individu heeft dus recht op een eigen eilandje óp het eiland dat de VS in ideologische zin het grootste gedeelte van haar bestaan is geweest. Je hebt er het recht om te leven in splendid isolation, ver van de boze buitenwereld, onder gelijkgezinden, zonder pottenkijkers die lastige vragen stellen. Hou dat pakweg 200 jaar vol en je hebt een uitstekende methode om de rest van de wereld totaal van je te vervreemden.

Sander Meij (1980) is dichter, kinderboekenschrijver en redacteur. Hij woonde van 2017 tot en met 2019 in het Midwesten van de Verenigde Staten.

Meer van deze auteur