Lopende zaken 2020

Essay / 17.04.20

Sovjet-handleiding om in de rij te staan

Fabienne Rachmadiev

Mijn verborgen talent is dat ik heel goed in de rij kan staan. Ik ben een zee van geduld, zolang als het de boodschappen, het ingevulde formulier voor de gemeentebalie, de klantenservice van de woningbouwvereniging betreft. Het is heel simpel: je schakelt jezelf een beetje uit, een soort sluimerstand, en je vergeet tijdelijk dat je iemand bent die zich van a naar b zou kunnen bewegen met ferme stappen, de telefoon zou kunnen ophangen om op een ander tijdstip nog eens terug te bellen, iemand met dat soort aanstellerigere assertiviteit. Nee, deze mindset moet volledig worden afgewezen. De enige werkelijkheid is die van een ruimte waarin je met het begrip tijd een nieuwe afspraak hebt gemaakt. Een uur? Dat is voortaan een minuut, een minuut een seconde, tik tik tik en voilà: je bent bij je doel. Je wordt zo snel mogelijk geholpen, geen woord van gelogen.

Ik moet toegeven dat het lang geleden is dat ik voor een supermarkt in de rij heb gestaan, maar ook met deze werkelijkheid wil ik best weer onderhandelen en nieuwe afspraken maken. Deadlines bestaan niet meer, ontbijt wordt in drie gangen, verdeeld over de ochtend, geserveerd, met steeds een kopje koffie. Wat is lunch? Wat is een lunchpauze: een laat ontbijt, een aperitief, een concept. Er bestaan nog maar twee outfits: die voor binnen – de hoofdoutfit – en die voor buiten, waar de ziektekiemen op mogen landen. De poes bestendigt haar plek als belangrijkste persoon in mijn leven. Solitaire wordt herontdekt als onuitputtelijke bron van wisselgeld voor tijd.

Misschien ben ik wel zo goed in wachten omdat ik het een bijzonder evenement vond om, op bezoek vanuit Nederland, in de Sovjet-Unie met mijn moeder of tante boodschappen te doen. Dan stonden we in de rij voor eieren, met een papiertje in de hand, meestal kon je ook meteen kefir en tvorog, een soort cottage cheese, krijgen, en smetana, dikke zure room – te wachten volgens de tijdslogica van de zuivelwinkel. Nog een keer in de rij, weer met een papiertje, in een andere winkel: die voor vlees. Er waren vrouwen die flink getraind waren van het in de rij staan, stevige kuiten, ook in zo’n sluimerstand, maar zeer, zeer alert op de volgorde van de rij. Dat heb ik net niet vermeld: de zen van het wachten gaat niet op als iemand zomaar een plek opeist in de rij, waardoor de afspraken met het beloop van de tijd van de wachtenden achter deze persoon komen te vervallen. Dat leidt onvermijdelijk tot chaos. Britten weten dit heel goed. Waarschijnlijk ben ik Brits.

De zuivelwinkel was mijn favoriete winkel omdat die ik zo mooi vond. Een groot pand in neoklassieke Sovjet jaren-dertigstijl, zoals veel gebouwen in de oude binnenstad van Almaty destijds. Het interieur van de winkel was vrij kaal, donkerblauwe, glanzende tegels, een hoog plafond met daaraan grote witte hanglampen in bolvorm. Er was alleen een vitrine, als een filmdecor, geen schappen, geen reclame, geen aanprijzingen. Achter die vitrine stond een vrouw met een hoge witte muts op. Aan haar gaf je je bestelling door en dan pakte ze de producten voor je uit de gekoelde glazen vitrine die de grens vormde tussen haar en de klant. Alle producten waren wit, of in een witte verpakking met bleekblauwe, bleekroze of bleekgroene letters erop: kefir, moloko, smetana, tvorog.

In weer andere winkels herinner ik me de vlugge vingers van de kassières die op een houten abacus magie verrichtten en het vervolgens voor jou vertaalden in een prijs, in roebels, waarvan ik er aardig wat bij elkaar had gespaard, in briefjes van 1 en 3. Ik weet eigenlijk niet waarom er briefjes van drie roebel bestonden. Met die briefjes wilde ik niet per se iets groters kopen, elk briefje was een x aantal snoepjes waard, een trubochka gevuld met room, of een Koukou Roukou wafeltje met een plaatje op de blauwe wikkel. Ergens begin jaren negentig, toen ik die briefjes weer had meegenomen voor ons verblijf in de inmiddels nieuwe republiek Kazachstan, bleken ze geen enkel snoepje meer waard te zijn. Ik leerde het woord inflatie.

Af en toe viel de stroom uit of werd het gas afgesloten, als je zelf geen kaarsen in huis had, kon je er eentje krijgen van de buren. Een andere keer was er nergens meer brood te krijgen en was ik vol ontzag voor mijn tante die zelf brood bleek te kunnen bakken, dat dan ook weer werd gedeeld met buren die dat niet konden, of, waarschijnlijker, geen meel hadden. Als ik ze nu vraag hoe het gaat, dan reageren ze monter maar gelaten. We moeten het uitzitten, zeggen ze, ‘nado perezhit’. De ene tante stuurt foto’s van wat ze allemaal gebakken en gebraden heeft, de andere, die theaterregisseur is, heeft met de solisten een opbeurend filmpje gemaakt waarbij vanuit huis aria’s worden gezongen, met kind op de arm.

In een rij wachten kan ik dus heel goed, ik hoef niet eens een telefoon of boek bij me te hebben, ik kan prettig verdwijnen in een niets, omdat ik weet dat ik uiteindelijk gewekt zal worden: het is mijn beurt. Wachten op niets, daarentegen, is veel moeilijker. Schooldagen in Kazachstan, nog naar Sovjet-model, in de vroege jaren negentig, vond ik in vergelijking met de basisschool hier een haast niet door te komen woestijntijd. De klok die boven het schoolbord hing wilde maar niet opschieten, hoeveel kinetische kracht ik ook naar de wijzers stuurde. Op een gelukkige ochtend werd ons medegedeeld dat de school gesloten was wegens een geïmporteerde cholera-uitbraak. Nooit ben ik zo gelukkig geweest als toen we rechtsomkeert naar huis konden maken, volle dagen om buiten te spelen, te lezen, te niksen.

Wel had ik vaak buikpijn en dacht ik dat ik zou sterven aan cholera.

Fabienne Rachmadiev publiceert essays en fictie en schrijft over kunst. Ze is redacteur bij DIG.

Meer van deze auteur